201010515/1/M2.
Datum uitspraak: 2 maart 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het verzoek van:
[verzoeker], wonend te [woonplaats],
om herziening (artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht) van de uitspraak van de Afdeling van 6 oktober 2010, in zaak nr.
200908431/1/M2.
Bij uitspraak van 6 oktober 2010, in zaak nr.
200908431/1/M2, heeft de Afdeling het beroep van [verzoeker] ongegrond verklaard. De uitspraak is aangehecht.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 3 november 2010, heeft [verzoeker] de Afdeling verzocht die uitspraak te herzien.
[verzoeker] heeft een nader stuk ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft het verzoek ter zitting behandeld op 7 februari 2011, waar [verzoeker], in persoon, en het college van burgemeester en wethouders van Sluis, vertegenwoordigd door R.J.P. Steijaert, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting [belanghebbende], vertegenwoordigd door mr. A.P. Cornelissen, advocaat te Middelharnis, als belanghebbende gehoord.
Buiten bezwaren van partijen heeft [verzoeker] ter zitting nog een stuk ingebracht.
2.1. Ingevolge artikel 8:88, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan de Afdeling op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij de Afdeling eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
2.2. De hierboven vermelde onder a, b en c in artikel 8:88, eerste lid, van de Awb genoemde criteria zijn cumulatief. Wil een verzoek om herziening voor toewijzing in aanmerking kunnen komen, dient derhalve aan al deze drie criteria te worden voldaan.
2.3. Het verzoek om herziening heeft betrekking op de uitspraak van de Afdeling van 6 oktober 2010 in zaak nr.
200908431/1/M2. In deze uitspraak is het beroep van [verzoeker] ongegrond verklaard. Het beroep was gericht tegen het besluit op bezwaar van 23 september 2009, waarbij het college het bezwaar tegen de afwijzing van het verzoek van [verzoeker] om toepassing van bestuurlijke handhavingsmiddelen met betrekking tot het landbouwbedrijf annex mestkuikenhouderij van [belanghebbende] op het perceel [locatie] te Waterlandkerkje heeft afgewezen.
2.4. [verzoeker] verzoekt om herziening van de uitspraak van 6 oktober 2010, omdat volgens hem de Afdeling zich heeft laten misleiden door de akoestische rapporten die het college in de procedure heeft gebracht. Hij voert aan dat deze rapporten niet objectief zijn, omdat deze in opdracht van [belanghebbende] zijn opgesteld. Daarnaast voert hij aan dat door nalatigheid van zijn advocaat niet alle van belang zijnde stukken in de procedure zijn gebracht.
2.4.1. Hetgeen [verzoeker] aanvoert over de akoestische rapporten die het college in de procedure heeft gebracht, betreft geen nieuw feit of nieuwe omstandigheid die bij [verzoeker] voor de uitspraak niet bekend was en redelijkerwijs niet bekend kon zijn. Dit betekent dat er in zoverre gelet op artikel 8:88, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awb geen grond bestaat het verzoek om herziening in te willigen.
2.4.2. De procesvoering van de advocaat dient aan [verzoeker] te worden toegerekend. In zoverre komt het verzoek om herziening reeds op grond van artikel 8:88, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb niet voor inwilliging in aanmerking. Overigens was blijkens de stukken deze procesvoering [verzoeker] reeds voor de zitting bekend.
2.5. [verzoeker] voert voorts aan dat hij ter zitting ten onrechte niet de mogelijkheid heeft gekregen om zijn beroep mondeling toe te lichten en dat zijn advocaat zijn belangen ter zitting niet voldoende naar voren heeft gebracht. Daarnaast heeft volgens hem de door [belanghebbende] meegebrachte deskundige ten onrechte wel het woord mogen voeren, terwijl van te voren niet was gemeld dat de [belanghebbende] een deskundige zou meebrengen.
De behandeling ter zitting is geen feit of omstandigheid, als bedoeld in artikel 8:88, eerste lid, van de Awb, en kan in zoverre geen grond voor herziening opleveren.
2.6. Voor zover [verzoeker] naar voren heeft gebracht dat uit een in zijn opdracht opgestelde akoestisch rapport van AV-consulting van 3 september 2009 blijkt dat de gestelde geluidgrenswaarden worden overschreden, overweegt de Afdeling dat volgens vaste jurisprudentie, zoals de uitspraak van de Afdeling van 12 december 2007, in zaak nr.
200704706/1, het bijzondere rechtsmiddel van herziening er niet toe strekt om een geschil waarin is beslist, naar aanleiding van de uitspraak, opnieuw aan de rechter voor te leggen. Gelet hierop komt ook in zoverre het verzoek om herziening niet voor inwilliging in aanmerking.
2.7. [verzoeker] heeft ter zitting nog gewezen op een brief van 24 januari 2011, waarin AV-consulting naar voren brengt zich niet te kunnen herinneren dat zij door het college is benaderd met het verzoek volledige inzage te geven in het akoestisch rapport van 3 september 2009. Verder heeft [verzoeker] aangevoerd nog steeds geluidoverlast te ondervinden.
Deze feiten en omstandigheden dateren van na de uitspraak, zodat in zoverre artikel 8:88, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb zich tegen inwilliging van het verzoek om herziening verzet.
2.8. Gelet op het vorenstaande dient het verzoek te worden afgewezen.
2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. T.L.J. Drouen, ambtenaar van staat.
w.g. Van Kreveld w.g. Drouen
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 2 maart 2011