ECLI:NL:RVS:2011:BP7121

Raad van State

Datum uitspraak
3 maart 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201011533/2/R3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • P.J.J. van Buuren
  • W. van Steenbergen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake bestemmingsplan Broekstraat te Best

Op 3 maart 2011 heeft de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening met betrekking tot het bestemmingsplan "Broekstraat" dat op 20 september 2010 door de raad van de gemeente Best is vastgesteld. De verzoekster, die op 13 december 2010 beroep had ingesteld tegen dit besluit, verzocht de voorzitter om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting op 16 februari 2011 waren zowel de verzoekster, vertegenwoordigd door mr. B. Smit van ARAG Rechtsbijstand, als de raad, vertegenwoordigd door mr. H.J.M. Stark en P. Goedhart, aanwezig.

De voorzitter overwoog dat het verzoek om een voorlopige voorziening een voorlopig karakter heeft en niet bindend is voor de bodemprocedure. De voorzitter concludeerde dat de verzoekster, ondanks haar afstand van 125 meter tot het plangebied, als belanghebbende kan worden aangemerkt. De voorzitter ging in op de ruimtelijke uitstraling van de ontwikkeling en de noodzaak van vervangende nieuwbouw in verband met het bestemmingsplan "Dijkstraten". De raad had bij de vaststelling van het bestemmingsplan rekening gehouden met provinciaal beleid, maar was daar niet aan gebonden.

De voorzitter oordeelde dat de raad voldoende rekening had gehouden met de belangen van omwonenden en dat er geen aanleiding was om te veronderstellen dat het plan zou leiden tot onevenredige verkeershinder of een nadelige invloed op het woon- en leefklimaat van de verzoekster. Gezien de toelichting van de raad en de afweging van belangen, werd het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. De voorzitter besloot dat er geen proceskostenveroordeling zou plaatsvinden.

Uitspraak

201011533/2/R3.
Datum uitspraak: 3 maart 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
[verzoekster], wonend te [woonplaats],
en
de raad van de gemeente Best,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 20 september 2010 heeft de raad het bestemmingsplan "Broekstraat" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft onder meer [verzoekster] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 13 december 2010, beroep ingesteld.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 13 december 2010, heeft [verzoekster] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
[verzoekster] heeft nadere stukken ingediend.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 16 februari 2011, waar [verzoekster], vertegenwoordigd door mr. B. Smit, werkzaam bij ARAG Rechtsbijstand, en de raad, vertegenwoordigd door mr. H.J.M. Stark en P. Goedhart, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Het plan voorziet, voor zover thans van belang, in de mogelijke bouw van zeventien woningen ten oosten van de Broekstraat, onder meer bedoeld als vervangende nieuwbouw voor de hervestiging van de huidige bewoners van de Parallelweg in verband met de voorziene woningbouw in het bestemmingsplan "Dijkstraten".
2.3. De raad stelt zich op het standpunt dat [verzoekster] niet als belanghebbende kan worden aangemerkt omdat zij woont op een afstand van ongeveer 125 meter van het plangebied.
2.3.1. Ten aanzien van dit standpunt overweegt de voorzitter dat, gelet op de ruimtelijke uitstraling van de voorziene ontwikkeling, bezien in samenhang met de lage bebouwingsdichtheid in de omgeving van het plangebied, in het kader van het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening er voorshands van uit wordt gegaan dat, gelet op de afstand van de woning van [verzoekster] tot het plangebied, een rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken belang kan worden aangenomen.
2.3.2. Met betrekking tot de door [verzoekster] ter zitting geuite twijfel of het plan zich wel verdraagt met provinciale uitgangspunten ten aanzien van bouwen in het buitengebied, overweegt de voorzitter dat de raad bij de vaststelling van een bestemmingsplan niet is gebonden aan provinciaal beleid, maar daarmee wel rekening dient te houden, hetgeen betekent dat dit beleid in de belangenafweging dient te worden betrokken.
In paragraaf 3.2 van de plantoelichting is aandacht besteed aan het provinciale beleid, waarbij ook is ingegaan op de verhouding tussen uitbreidingsplannen en kwaliteitsverbetering in het buitengebied. Daarbij is vermeld dat rondom de bestemming "Wonen" een groenbestemming is opgenomen in verband met de landschappelijke inpassing van het plangebied. Gelet hierop geeft het aangevoerde voorshands geen aanleiding voor het oordeel dat de raad bij het nemen van het bestreden besluit onvoldoende belang heeft gehecht aan het provinciale beleid.
2.4. [verzoekster] betoogt dat ten onrechte niet is onderzocht of daadwerkelijk behoefte bestaat aan herhuisvesting van bewoners die hun woning moeten verlaten in verband met de in het bestemmingsplan "Dijkstraten" voorziene woningbouw. Voorts voert zij aan dat blijkens de plantoelichting een relatie bestaat tussen het voorliggende plan en het bestemmingsplan "Aarle", terwijl nog niet zeker is of dat laatstgenoemde plan doorgang zal vinden.
2.4.1. Met betrekking tot dit betoog stelt de raad zich op het standpunt dat de voorziene uitbreidingsplannen voor woningbouw binnen de gemeente Best samenhangen met de afspraken die in regionaal verband zijn gemaakt over de opvang van de bovenlokale verstedelijkingsbehoefte van Eindhoven, welke afspraken onder meer zijn vastgelegd in het convenant Bestuurlijk Overleg Randgemeenten.
Ter zitting heeft de raad voorts verklaard dat binnen het plangebied inmiddels al tien of elf kavels zijn uitgegeven voor vervangende woningbouw.
2.4.2. Gelet op de toelichting van de raad geeft het aangevoerde vooralsnog geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat, gelet op de noodzaak van vervangende woningbouw in verband met het bestemmingsplan "Dijkstraten", voldoende behoefte bestaat aan de voorziene vervangende woningbouw binnen het voorliggende plan.
Uit de omstandigheid dat in de plantoelichting staat dat het plan een relatie heeft met het bestemmingsplan "Aarle" volgt voorts niet dat het plan slechts kan worden uitgevoerd indien volledige zekerheid bestaat omtrent het bestemmingsplan "Aarle".
2.5. [verzoekster] voert aan dat de raad met de belangen van omwonenden geen rekening heeft gehouden en dat de raad bij de vaststelling van het plan doorslaggevend gewicht heeft toegekend aan overeenkomsten die zijn gesloten in verband met de voorziene herhuisvesting van bewoners ten behoeve van het bestemmingsplan "Dijkstraten". Zij vreest voor aantasting van haar woon- en leefklimaat en wijst daarbij op verkeersoverlast, op lichthinder en op aantasting van haar privacy en uitzicht. Voorts vreest zij voor waardedaling van haar woning.
2.5.1. Volgens de raad is bij het vaststellen van het plan rekening gehouden met alle relevante ruimtelijke en milieuhygiënische aspecten van het plangebied en de uitstraling daarvan op de omgeving. Wat betreft de vrees van [verzoekster] voor verkeersoverlast heeft de raad ter zitting geadstrueerd dat de verkeerstoename van het plan ter plaatse van de woning van [verzoekster] naar verwachting verwaarloosbaar zal zijn omdat zij ten noorden van het plangebied woont, langs een deel van de Broekstraat dat geen deel uitmaakt van een logische route voor verkeer van en naar het plangebied.
2.5.2. Gelet op de toelichting van de raad met betrekking tot de voorziene ontsluitingsroutes voor het verkeer geeft het aangevoerde geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan niet tot onevenredige verkeershinder zal leiden. Gezien de afstand tussen de woning van [verzoekster] en het plangebied geeft het aangevoerde evenmin aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan niet zal leiden tot een onevenredige inbreuk op het woon- en leefklimaat van [verzoekster].
Mede gelet hierop bestaat wat de eventueel nadelige invloed van het plan op de waarde van de woning van [verzoekster] betreft voorshands geen aanleiding voor de verwachting dat die waardevermindering zodanig zal zijn dat de raad bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan aan de belangen die met de realisering van het plan aan de orde zijn.
2.5.2.1. Het aangevoerde geeft voorshands geen aanknopingspunten voor het oordeel dat aan het bestreden besluit geen ruimtelijke afweging ten grondslag ligt en dat de raad doorslaggevend belang heeft gehecht aan in verband met het plan gesloten privaatrechtelijke overeenkomsten.
2.6. Gelet op het voorgaande bestaat geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoek dient te worden afgewezen.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. W. van Steenbergen, ambtenaar van staat.
w.g. Van Buuren w.g. Van Steenbergen
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 3 maart 2011
528.