201008108/1/H3.
Datum uitspraak: 9 maart 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Middelburg van 8 juli 2010 in zaak nr. 10/139 in het geding tussen:
de directie van de Dienst Wegverkeer (hierna: de RDW).
Bij besluit van 7 augustus 2009 heeft de RDW het verzoek van [appellante] om wijziging op het kentekenbewijs van het bouwjaar van het voertuig met [kenteken] (hierna: het voertuig) afgewezen.
Bij besluit van 6 januari 2010 heeft de RDW het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 8 juli 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 18 augustus 2010, hoger beroep ingesteld.
De RDW heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 februari 2011, waar [appellante], bijgestaan door mr. M. Gideonse, advocaat te Apeldoorn, en de RDW, vertegenwoordigd door mr. C.B.J. Maenhout, werkzaam bij de RDW, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 43e, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: de Wvw 1994) kan een belanghebbende, indien hij gegronde redenen heeft om aan te nemen dat een gegeven dat bij of krachtens deze wet als authentiek is aangemerkt of een niet-authentiek gegeven onjuist of ten onrechte wel, dan wel ten onrechte niet in het kentekenregister is opgenomen, onder opgave van die redenen aan de Dienst Wegverkeer een verzoek doen tot wijziging, verwijdering of opneming van dat gegeven.
Ingevolge het tweede lid beslist de Dienst Wegverkeer naar aanleiding van een verzoek als bedoeld in het eerste lid over wijziging, verwijdering of opneming van het betreffende gegeven en bericht de belanghebbende die het verzoek heeft gedaan over deze beslissing.
Ingevolge artikel 2.2, eerste lid, van de Regeling voertuigen (hierna: de Rv) wordt onder de datum waarop een voertuig in gebruik is genomen in deze regeling verstaan de datum van eerste toelating van het voertuig zoals vermeld op het kentekenbewijs.
Ingevolge het tweede lid wordt de in het eerste lid vermelde datum van eerste toelating door de Dienst Wegverkeer vastgesteld op de wijze zoals vermeld in bijlage II.
Ingevolge het derde lid wordt voor voertuigen waarvoor vóór 1 januari 1995 een kentekenbewijs is afgegeven waarop geen datum eerste toelating is vermeld, als datum eerste toelating beschouwd de op het kentekenbewijs vermelde datum van afgifte van deel I van het kentekenbewijs. Indien op het kentekenbewijs onder ‘bijzonderheden’ een bouwjaar is vermeld, wordt als datum eerste toelating beschouwd 30 juni van dit bouwjaar.
Ingevolge artikel 6 van bijlage II bij de Rv wordt, indien een voertuig reeds eerder in Nederland is geregistreerd, de datum van eerste toelating vastgesteld op de datum van eerste toelating welke blijkt uit het kentekenregister of het eerder afgegeven kentekenbewijs.
2.2. Bij brief van 22 juli 2009 heeft [appellante] de RDW verzocht om wijziging van het bouwjaar van het voertuig op het kentekenbewijs. Het kentekenbewijs vermeldt volgens haar ten onrechte als bouwjaar 1987 in plaats van 1986.
Aan het besluit op bezwaar van 6 januari 2010 heeft de RDW ten grondslag gelegd dat met de inwerkingtreding van de Wvw 1994 op kentekenbewijzen niet meer het bouwjaar wordt vermeld. De RDW heeft het verzoek van [appellante] daarom opgevat als een verzoek tot wijziging van de datum van eerste toelating (hierna: de DET). De RDW heeft dit verzoek afgewezen onder verwijzing naar artikel 6 van bijlage II bij de Rv omdat, gezien het op het al afgegeven kentekenbewijs vermelde bouwjaar van 1987 en de geregistreerde DET van 30 juni 1987 in het kentekenregister, het voertuig volgens de RDW slechts in aanmerking kan komen voor de herafgifte van een kentekenbewijs waarin als DET 30 juni 1987 is opgenomen.
2.3. De rechtbank heeft overwogen dat de DET van het voertuig gelet op artikel 2.2, derde lid, van de Rv en het bouwjaar vermeld op het huidige kentekenbewijs, 30 juni 1987 is. Afgifte van een nieuwe kentekenbewijs zou niet leiden tot de vaststelling van een daarvan afwijkende datum.
2.4. [appellante] betoogt in hoger beroep dat de rechtbank heeft miskend dat zij een verzoek krachtens artikel 43e van de Wvw 1994 om wijziging van het kentekenregister heeft gedaan en dat de RDW dit verzoek niet heeft mogen afwijzen onder de enkele verwijzing naar de Rv. Het bestreden besluit ontbeert derhalve een deugdelijke motivering, aldus [appellante].
2.4.1. Wat betreft de stelling van de RDW ter zitting bij de Afdeling dat [appellante] geen belang heeft bij haar hoger beroep omdat het geen verschil maakt of als DET 30 juni 1987 of, zoals [appellante] wenst, 30 juni 1986 wordt vermeld, overweegt de Afdeling dat [appellante] in bezwaar heeft gesteld dat haar belang is gelegen in de omstandigheid dat voertuigen die op 31 december 2011 jonger zijn dan 25 jaar niet in aanmerking komen voor een vrijstelling van de motorrijtuigenbelasting. Gelet op de bewijskracht van het kentekenbewijs bij een dergelijk verzoek om vrijstelling, bestaat geen grond voor het oordeel dat [appellante] geen belang heeft bij haar hoger beroep.
2.4.2. In verweer heeft de RDW gesteld dat [appellante] in beroep het van toepassing zijnde recht niet heeft bestreden en dat het geding bij de rechtbank derhalve beperkt was tot de uitleg van artikel 2.2. van de Rv. Het beroep op artikel 43e van de Wvw 1994 door [appellante] dient te worden aangemerkt als een nieuwe grond en dient in hoger beroep derhalve buiten beschouwing te worden gelaten, aldus de RDW.
Deze stelling van de RDW wordt verworpen. In het besluit op bezwaar wordt onder het wettelijk kader artikel 43e van de Wvw 1994 genoemd. In beroep heeft [appellante] aangevoerd dat zij overeenkomstig artikel 43e, eerste lid, van de Wvw 1994 een verzoek heeft gedaan en gesteld dat de RDW bij de beoordeling van haar verzoek niet kon volstaan met de verwijzing naar een eerder afgegeven kentekenbewijs. Voorts heeft zij aangevoerd dat de DET niet vastgesteld kan worden overeenkomstig artikel 6 van bijlage II bij artikel 2.2. van de Rv indien in een eerder afgegeven kentekenbewijs ook aantoonbaar dezelfde fout zit. Gelet hierop wordt het betoog van [appellante], onder verwijzing naar artikel 43e van de Wvw 1994, dat het besluit op bezwaar niet deugdelijk is gemotiveerd niet aangemerkt als een nieuwe grond.
2.4.3. Het betoog slaagt. [appellante] heeft een verzoek gedaan als bedoeld in artikel 43e van de Wvw 1994 om wijziging van de DET, een authentiek gegeven, in het kentekenregister. De RDW heeft dit verzoek ten onrechte beoordeeld aan de hand van artikel 2.2. van de Rv. Deze bepaling bevat immers slechts een regeling hoe de DET moet worden vastgesteld. Niet in geschil is dat de DET van het voertuig thans, ingevolge artikel 2.2, derde lid, van de Rv, 30 juni 1987 is. [appellante] heeft echter betoogd dat deze DET onjuist is omdat deze is gebaseerd op een onjuist bouwjaar van het voertuig. Zij heeft gemotiveerd gesteld, onder verwijzing naar het chassisnummer en overlegging van een verklaringstabel van het chassisnummer, dat het bouwjaar van het voertuig 1986 is en dat de DET derhalve 30 juni 1986 dient te zijn. De RDW heeft hier ten onrechte niet op gereageerd en heeft ten onrechte volstaan met het verwijzen naar artikel 2.2 van de Rv en de daarin neergelegde wijze van vaststelling van de DET. Aldus heeft de RDW niet onderkend dat het verzoek had moeten worden beoordeeld aan de hand van artikel 43e van de Wvw 1994 en dat derhalve beoordeeld had moeten worden of hetgeen door [appellante] is aangevoerd gegronde redenen oplevert de DET van het voertuig in het kentekenregister te wijzigen. De rechtbank heeft dit evenmin onderkend.
2.5. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 6 januari 2010 van de RDW alsnog gegrond verklaren. Dat besluit komt wegens strijd met 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht voor vernietiging in aanmerking.
2.6. De RDW dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Middelburg van 8 juli 2010 in zaak nr. 10/139;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van de directie van de Dienst Wegverkeer van 6 januari 2010, kenmerk 2009/11553/CM/BOB;
V. veroordeelt de directie van de Dienst Wegverkeer tot vergoeding van bij [appellante] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 874,00 (zegge: achthonderdvierenzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VI. gelast dat de directie van de Dienst Wegverkeer aan [appellante] het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 374,00 (zegge: driehonderdvierenzeventig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, voorzitter, en mr. H. Troostwijk en mr. C.J.M. Schuyt, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.J.A. Idema, ambtenaar van staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Idema
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 maart 2011