201101672/2/H1.
Datum uitspraak: 4 maart 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
de besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid Vinkeveen Supermarkt B.V. en Super de Boer Winkels B.V., gevestigd te Vinkeveen, gemeente De Ronde Venen, onderscheidenlijk Veghel,
verzoekers,
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 24 december 2010 in zaak nr. 10/2819 in het geding tussen:
Vinkeveen Supermarkt en Super de Boer Winkels
het college van burgemeester en wethouders van De Ronde Venen.
Bij besluit van 6 juli 2010 heeft het college een projectbesluit genomen voor het vergroten en veranderen van een winkelruimte en het ontsluiten en loskoppelen van de winkel van twee bovenwoningen op het perceel Herenweg 71-73 te Vinkeveen en aan [vergunninghouder] voor het bouwplan ontheffing en onder voorwaarden bouwvergunning eerste fase verleend.
Bij uitspraak van 24 december 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, het door Vinkeveen Supermarkt en Super de Boer Winkels daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak hebben Vinkeveen Supermarkt en Super de Boer Winkels bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 2 februari 2011, hoger beroep ingesteld.
Bij deze brief hebben Vinkeveen Supermarkt en Super de Boer Winkels de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 17 februari 2011, waar Vinkeveen Supermarkt en Super de Boer Winkels, vertegenwoordigd door mr. V.J. Leijh, advocaat te Amsterdam, en [eigenaar], en bijgestaan door ing. A. ter Haar, en het college, vertegenwoordigd door mr. A. de Vink-Bregman, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [vergunninghouder], in persoon, en bijgestaan door mr. G.H.J. Heutink, advocaat te Amsterdam, en [belanghebbende], gehoord.
2.1. Besluiten zijn in het algemeen uitvoerbaar, ook als daartegen een rechtsmiddel is aangewend. Dit uitgangspunt geldt in dit geval temeer, nu de rechter in eerste aanleg het desbetreffende besluit in stand heeft gelaten. Daarbij geldt dat de houder op eigen risico van een verleende bouwvergunning gebruik maakt, zolang deze niet in rechte onaantastbaar is, ook als een verzoek, als thans aan de orde, wordt afgewezen.
2.2. De bouwwerkzaamheden zijn voltooid. De inrichting van de op het perceel te exploiteren Albert Heijn supermarkt is in volle gang. Ter zitting heeft [belanghebbende] als exploitant van de Albert Heijn supermarkt te kennen gegeven dat de supermarkt op 16 maart 2011 zal worden geopend.
2.3. Vinkeveen Supermarkt en Super de Boer Winkels exploiteren een supermarkt die is gevestigd in een winkelcentrum op ongeveer 1 km afstand van het perceel.
Het verzoek strekt primair tot schorsing van het projectbesluit en de bouwvergunning. Voorts trachten Vinkeveen Supermarkt en Super de Boer Winkels met het verzoek te voorkomen dat de Albert Heijn supermarkt in gebruik wordt genomen.
2.4. Vinkeveen Supermarkt en Super de Boer Winkels betogen dat het bouwplan voorziet in onvoldoende parkeerplaatsen en dat laden en lossen niet op eigen terrein mogelijk is. Ten gevolge hiervan zullen gevaarlijke situaties en verkeersopstoppingen ontstaan op de doorgaande weg die naar hun supermarkt leidt en die daardoor moeilijker bereikbaar is. Het projectbesluit van 6 juli 2010 is voorts onrechtmatig, omdat het in feite een bestemmingsplan is en derhalve onbevoegd door het college genomen, in strijd is met de structuurvisie Centrum Vinkeveen van augustus 2007 (hierna: de structuurvisie) en voorts een akoestisch onderzoek ten onrechte achterwege is gebleven, zodat bij realisering van het bouwplan geen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat, aldus Vinkeveen Supermarkt en Super de Boer Winkels.
2.5. Aangezien de bouw van de winkel geheel voltooid is, hebben Vinkeveen Supermarkt en Super de Boer Winkels geen belang meer bij schorsing van het projectbesluit en de bouwvergunning. De vragen of het projectbesluit voldoende concreet is en al dan niet in strijd met de structuurvisie behoeven derhalve in deze procedure geen bespreking.
2.6. In hetgeen Vinkeveen Supermarkt en Super de Boer Winkels voorts naar voren hebben gebracht, is geen aanleiding te vinden voor het oordeel dat op voorhand moet worden aangenomen dat de uitspraak van 24 december 2010 in de bodemprocedure niet in stand zal blijven, althans uiteindelijk zal blijken dat geen projectbesluit mocht worden genomen, noch bouwvergunning voor het bouwplan verleend.
2.6.1. Ten aanzien van de gestelde parkeerproblemen bij ingebruikname van de supermarkt overweegt de voorzitter dat het bouwplan voorziet in 24 parkeerplaatsen. Ter zitting hebben het college en [vergunninghouder] onweersproken gesteld dat een naast de Albert Heijn supermarkt voorziene coffeecorner niet zal worden gerealiseerd en dat aldaar nog zes extra parkeerplaatsen zullen worden aangelegd.
Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat ten gevolge van het bouwplan vijf extra parkeerplaatsen nodig zijn. Het college heeft zich daarbij gebaseerd op CROW-richtlijnen, zoals neergelegd in de Notitie parkeernormen gemeente De Ronde Venen 2004. Het college is voorts uitgegaan van een toename van de bedrijfsvloeroppervlakte van 200 m², een stedelijkheidsgraad van 'matig' - gelet op het aantal adressen van 4000 bij een oppervlak van de kern van Vinkeveen van 3,7 km - en een parkeernorm van minimaal 2,5 parkeerplaats per 100 m² bedrijfsvloeroppervlakte.
In de "Verkeerskundige analyse bouwplan Herenweg 71-73 Vinkeveen" van 20 augustus 2010 opgesteld door Arthic Verkeer, waarvan de conclusies worden bevestigd in de "Verkeerskundige reactie uitspraak rechtbank d.d. 24 december 2010" van 2 februari 2011 van Arthic Verkeer (hierna: de verkeerskundige rapporten), is vermeld dat het college ten onrechte, overal waar die mogelijkheid bestond, is uitgegaan van minimumeisen. Volgens de verkeerskundige rapporten is geen sprake van een functieuitbreiding, maar moet, omdat de winkels op het perceel leegstonden, worden uitgegaan van een nieuwe situatie, en neemt, zelfs indien dat niet zo is, de bedrijfvloeroppervlakte met ten minste 386 m² toe. Voorts moet het verlies aan bestaande parkeerplaatsen ten gevolge van het bouwplan worden gecompenseerd en is een aantal van de voorziene parkeerplaatsen niet bruikbaar, omdat ze slecht toegankelijk zijn of omdat geen inritvergunning is afgegeven, aldus de verkeerskundige rapporten, waarin ten slotte wordt geconcludeerd dat voor het bouwplan 41 parkeerplaatsen nodig zijn.
2.6.1.1. Naar voorlopig oordeel geven de verkeerskundige rapporten geen aanleiding tot de conclusie dat de rechtbank heeft miskend dat het bouwplan voorziet in onvoldoende parkeerplaatsen. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat bij de beantwoording van de vraag of wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid alleen rekening dient te worden gehouden met de toename van de parkeerbehoefte als gevolg van de realisering van het bouwplan. Een reeds bestaand tekort kan als regel buiten beschouwing worden gelaten. In dit geval voorziet het bouwplan in een uitbreiding van een reeds bestaande winkelfunctie, zodat het college voor de vaststelling van de ten gevolge van het bouwplan benodigde parkeergelegenheid slechts hoefde uit te gaan van de functieuitbreiding. Volgens de verkeerskundige rapporten zijn in dat geval tenminste 24 parkeerplaatsen nodig, waarbij tevens rekening is gehouden met compensatie van de na realisering van het bouwplan vervallen parkeerplaatsen. Daargelaten of dit minimumaantal van 24 parkeerplaatsen correct is, vast staat dat het bouwplan in dat aantal parkeerplaatsen voorziet. Dat een aantal daarvan niet bruikbaar zou zijn, wordt op voorhand niet aannemelijk geacht, nu door het college ter zitting onweersproken is gesteld dat geen uitritvergunning nodig is, maar op grond van de Algemene Plaatselijke Verordening een melding moet worden gedaan, hetgeen op 12 oktober 2010 is gebeurd. Dat enkele parkeerplaatsen moeilijker bereikbaar zijn, betekent voorts niet dat ze onbruikbaar zijn.
2.6.2. Met de verkeerskundige rapporten hebben Vinkeveen Supermarkt en Super de Boer Winkels vooralsnog evenmin aannemelijk gemaakt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat laden en lossen ten behoeve van de Albert Heijn supermarkt niet plaats zal kunnen vinden op eigen terrein. Op de situatieschets in bijlage 1, behorende bij het verkeerskundig rapport van 2 februari 2011, is een trekker met oplegger met een lengte van 18,5 m afgebeeld op de plaats die zal worden gebruikt voor het bevoorraden van de winkel, waarbij de trekker met oplegger uitsteekt over het trottoir en de Kerklaan. Ter zitting is echter door [belanghebbende] medegedeeld dat bevoorrading door vrachtwagens van die lengte uitsluitend om 7.00 uur 's ochtends voor opening van de winkel zal plaatsvinden, zodat gebruik kan worden gemaakt van de parkeerplaatsen op eigen terrein en dat tijdens openingstijden van de winkel de bevoorrading zal plaatsvinden door vrachtwagens met een lengte van maximaal 12 m, die niet uitsteken over het trottoir en de Kerklaan.
2.6.3. Ten slotte behoeft de vraag of de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het college, gelet op de woningen waarin het bouwplan voorziet, heeft kunnen afzien van het maken van een akoestisch rapport als bedoeld in artikel 77, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet geluidhinder, in deze procedure niet te worden beantwoord, nu het Vinkeveen Supermarkt en Super de Boer Winkels, zoals zij ter zitting desgevraagd te kennen hebben gegeven, thans met name is te doen om het parkeren en de verkeerssituatie, en derhalve niet om mogelijke geluidsbelasting op de woningen vanwege omliggende wegen. Voorts is, gelet op hetgeen onder 2.6.1 tot en met 2.6.2 is overwogen, op voorhand geen aanleiding voor het oordeel dat geen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
2.7. Gelet op het vorenstaande bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-de Vin, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M.E.B. de Haseth, ambtenaar van staat.
w.g. Parkins-de Vin w.g. De Haseth
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 4 maart 2011