ECLI:NL:RVS:2011:BP7184

Raad van State

Datum uitspraak
9 maart 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201006779/1/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.C. Kranenburg
  • P.F.W. Tuit
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan 'Buitengebied Zuid 7e herziening' en de gevolgen voor de visvereniging De Eigen Stek

Op 9 maart 2011 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak tussen de vereniging De Eigen Stek en de raad van de gemeente Hulst. De zaak betreft het bestemmingsplan 'Buitengebied Zuid 7e herziening', dat op 22 april 2010 door de raad is vastgesteld. De visvereniging heeft op 15 juli 2010 beroep ingesteld tegen dit besluit, omdat zij vreest dat het plan leidt tot een intensivering van het recreatieve gebruik van het water, wat hen overlast van watersporters zou kunnen bezorgen. De visvereniging betoogt ook dat zij niet in planologische zin is gecompenseerd voor de gevolgen van het natuurontwikkelingsproject 'Groot Eiland', in tegenstelling tot de eigenaren van dat gebied.

De Afdeling heeft de zaak behandeld op 27 januari 2011, waarbij de raad vertegenwoordigd was door ing. E. Gerritse-Dekker en het college van gedeputeerde staten van Zeeland door drs. P. Smits en ing. R. Koole. De Afdeling overweegt dat aan een geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten kunnen worden ontleend en dat de raad op basis van gewijzigde planologische inzichten andere bestemmingen kan vaststellen. De provincie Zeeland heeft het natuurontwikkelingsproject 'Groot Eiland' aangewezen ter compensatie van de verdieping van de Westerschelde.

De Afdeling concludeert dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het bestemmingsplan geen onaanvaardbare hinder voor de visvereniging met zich zal brengen. Ook het betoog van de visvereniging over compensatie wordt verworpen, omdat ter zitting is gebleken dat er geen sprake is van compensatie in de door de visvereniging bedoelde zin. De Afdeling verklaart het beroep van de visvereniging ongegrond, en er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201006779/1/R2.
Datum uitspraak: 9 maart 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de vereniging De Eigen Stek, gevestigd te Hulst,
appellante,
en
de raad van de gemeente Hulst,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 22 april 2010 heeft de raad het "Bestemmingsplan 'Buitengebied Zuid 7e herziening'" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft de visvereniging bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 15 juli 2010, beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 januari 2011, waar de raad, vertegenwoordigd door ing. E. Gerritse-Dekker, werkzaam bij de gemeente, is verschenen. Voorts is als partij gehoord het college van gedeputeerde staten van Zeeland, vertegenwoordigd door drs. P. Smits en ing. R. Koole, beiden werkzaam bij de provincie.
2. Overwegingen
2.1. Met het plan wordt beoogd het natuurontwikkelingsproject "Groot Eiland" mogelijk te maken. Een aantal percelen die in het vorige bestemmingsplan een agrarische bestemming hadden hebben in dit plan de bestemming "Natuurgebied" gekregen. Voorts maakt het plan de bouw van één nieuwe woning, de herbouw van één woning, de omzetting van drie recreatiewoningen naar burgerwoningen en de omzetting van een woning naar een burgerwoning mogelijk.
2.2. Het beroep van de visvereniging richt zich tegen de plandelen met de bestemmingen "Natuurgebied" en "Woondoeleinden".
De visvereniging vreest dat het plan een intensivering van het recreatieve gebruik van het water met zich zal brengen, waardoor de visvereniging overlast van onder meer watersporters zal ondervinden.
Tevens doet de visvereniging een beroep op het gelijkheidsbeginsel. De visvereniging betoogt in dit kader dat de visvereniging, anders dan de eigenaren van het "Groot Eiland", niet in planologische zin is gecompenseerd voor de gevolgen van de realisering van het natuurgebied.
2.2.1. De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat voor overlast niet behoeft te worden gevreesd.
2.2.2. De Afdeling overweegt dat in het algemeen aan een geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten kunnen worden ontleend. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en planregels voor gronden vaststellen.
De provincie Zeeland heeft het Natuurontwikkelingsproject "Groot Eiland" aangewezen in het kader van de natuurcompensatie voor de verdieping van de Westerschelde. De gronden waarop het natuurontwikkelingsproject ziet hebben de bestemming "Natuurgebied", gedeeltelijk met de subbestemming "Nb".
Ingevolge artikel 13, eerste lid, van de planregels, voor zover hier van belang, zijn de gronden met de bestemming "Natuurgebied" bestemd voor:
a. ter plaatse van de gronden zonder subbestemming: voor het behoud en/of herstel van de aanwezige gronden landschappelijke en/of natuurwetenschappelijke en/of cultuurhistorische waarden en/of ten behoeve van de waterhuishouding;
b. ter plaatse van gronden met de subbestemming Nb: bos.
De visvereniging maakt gebruik van een perceel ten noordwesten van het gebied "Groot Eiland". De wateren gelegen tussen dit perceel en het "Groot Eiland" hadden in het vorige bestemmingsplan "Buitengebied" reeds de bestemming "Natuurgebied", zodat het plan in zoverre voor watersporters geen wijziging met zich brengt. Nu ook het gebruik van de gronden op het "Groot Eiland" zelf niet in strijd mag zijn met de in artikel 13, eerste lid, van de planregels opgenomen doeleindenomschrijving heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan geen onaanvaardbare hinder voor de visvereniging met zich zal brengen.
2.2.3. Ten aanzien van het betoog van de visvereniging dat zij ten onrechte, anders dan de eigenaren van het "Groot Eiland", niet is gecompenseerd voor de gevolgen van de realisering van het natuurgebied, overweegt de Afdeling dat ter zitting is gebleken dat er geen sprake is van compensatie in de door de visvereniging bedoelde zin. Het betoog van de visvereniging treft derhalve geen doel.
2.2.4. In hetgeen de visvereniging heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de plandelen strekken ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep is in zoverre ongegrond.
2.3. Voorts kan de visvereniging zich niet verenigen met het plan voor zover de bestemming van het bij haar in gebruik zijnde perceel niet is gewijzigd naar "Agrarisch (visserij) met bebouwing" of "Recreatie, met bebouwing".
2.3.1. De Afdeling stelt vast dat het perceel dat bij de visvereniging in gebruik is geen deel uitmaakt van het plangebied. Voor zover de visvereniging zich niet kan verenigen met de planbegrenzing overweegt de Afdeling als volgt.
Gelet op de systematiek van de Wet ruimtelijke ordening komt de raad in beginsel een grote mate van beleidsvrijheid toe bij het bepalen van de begrenzingen van een bestemmingsplan. Deze vrijheid strekt echter niet zo ver dat de raad een begrenzing kan vaststellen die in strijd is met een goede ruimtelijke ordening of anderszins in strijd met het recht.
In hetgeen de visvereniging heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de vastgestelde planbegrenzing strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Zij neemt daarbij in aanmerking dat deze herziening van het plan strekt ter realisering van het natuurontwikkelingsproject "Groot Eiland", waarvan het perceel van de visvereniging geen deel uitmaakt.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.C. Kranenburg, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.F.W. Tuit, ambtenaar van staat.
w.g. Kranenburg w.g. Tuit
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 maart 2011
425-694.