ECLI:NL:RVS:2011:BP7755

Raad van State

Datum uitspraak
9 maart 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201011030/1/R1 en 201011030/2/R1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
  • M.G.J. Parkins-de Vin
  • M.W. Wijers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan 'Winkelcentrum Koekoeklaan' en verzoek om voorlopige voorziening

Op 9 maart 2011 heeft de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende het bestemmingsplan 'Winkelcentrum Koekoeklaan', dat op 23 september 2010 door de raad van de gemeente Bussum was vastgesteld. Tegen dit besluit hebben [appellant] en anderen beroep ingesteld, waarbij zij tevens verzochten om een voorlopige voorziening. De voorzitter heeft het verzoek op 15 februari 2011 ter zitting behandeld. De raad werd vertegenwoordigd door mr. J.C. Ellerman, advocaat te Amsterdam, bijgestaan door drs. D. van Beusekom van Goudappel Coffeng. Ook de besloten vennootschappen Ahold Vastgoed B.V. en Albert Heijn B.V. waren als partij aanwezig.

De voorzitter oordeelde dat er geen beletsel was om onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak. De voorzitter volgde de stelling van [appellant] en anderen niet dat de raad niet als partij kon worden aangemerkt, omdat hij de afdoening van bepaalde stukken aan het college van burgemeester en wethouders had overgedragen. De voorzitter stelde vast dat de raad het bestemmingsplan had vastgesteld en als verweerder optrad.

Het bestemmingsplan maakt een uitbreiding van het winkelcentrum aan de Koekoeklaan mogelijk, met als doel de Albert Heijn supermarkt te vergroten. [appellant] en anderen betoogden dat de raad ten onrechte was afgeweken van het eerder vastgestelde bestemmingsplan 'De Engh', dat slechts 80% bebouwing toestond. De voorzitter oordeelde dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt had kunnen stellen dat de uitbreiding aanvaardbaar was, en dat het verdwijnen van het plein en de schaalvergroting niet tot een ernstige vermindering van het winkelaanbod zou leiden.

De voorzitter concludeerde dat de verkeersveiligheid niet in gevaar zou komen door de uitbreiding, en dat de raad voldoende parkeerplaatsen had voorzien. Het beroep van [appellant] en anderen werd ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen. De voorzitter oordeelde dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201011030/1/R1 en 201011030/2/R1.
Datum uitspraak: 9 maart 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het beroep, in het geding tussen:
[appellant] en anderen, wonend te [woonplaats],
en
de raad van de gemeente Bussum,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 23 september 2010 heeft de raad het bestemmingsplan "Winkelcentrum Koekoeklaan" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant] en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 17 november 2010, beroep ingesteld.
Voorts hebben [appellant] en anderen de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 15 februari 2011, waar A. [appellant], en de raad, vertegenwoordigd door mr. J.C. Ellerman, advocaat te Amsterdam, bijgestaan door drs. D. van Beusekom, werkzaam bij Goudappel Coffeng, zijn verschenen.
Voorts zijn ter zitting de besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid Ahold Vastgoed B.V en Albert Heijn B.V. (hierna: Albert Heijn), vertegenwoordigd door mr. J.C. van Oosten, advocaat te Amsterdam, als partij gehoord.
Partijen hebben ter zitting toestemming gegeven onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2. Overwegingen
2.1. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2.2. Ter zitting hebben [appellant] en anderen aangegeven dat het beroep zo moet worden gelezen dat dit is ingesteld door degenen die een zienswijze tegen het ontwerpbestemmingsplan hebben ingediend, en dat de overige handtekeningen bij dit beroep als adhesiebetuigingen kunnen worden aangemerkt.
2.3. De voorzitter volgt [appellant] en anderen niet in hun ter zitting naar voren gebrachte stelling dat de raad niet als partij kan worden aangemerkt, omdat hij de afdoening van bepaalde stukken in deze procedure in handen van het college van burgemeester en wethouders van Bussum heeft gesteld. Nu de raad het bestemmingsplan heeft vastgesteld en als verweerder optreedt in deze procedure, wordt hij als partij in dit geding aangemerkt. Voor zover [appellant] en anderen ter zitting hebben gesteld dat Ellerman niet gemachtigd zou zijn om namens de raad op te treden, overweegt de voorzitter dat gelet op het bepaalde in artikel 8:24, derde lid, van de Awb ervan moet worden uitgegaan dat de hoedanigheid van advocaat er borg voor staat dat degene namens wie hij in rechte optreedt hem daartoe heeft gemachtigd. Van omstandigheden op grond waarvan in dit geval anders geoordeeld moet worden, is niet gebleken.
2.4. Het bestemmingsplan maakt een uitbreiding van het winkelcentrum aan de Koekoeklaan te Bussum mogelijk.
Het bestaande winkelcentrum omvat 13 winkels met daarboven woningen. Met de uitbreidingsmogelijkheden wordt beoogd de reeds ter plaatse gevestigde Albert Heijn supermarkt te vergroten.
2.5. [appellant] en anderen betogen dat de raad ten onrechte is afgeweken van het recent vastgestelde bestemmingsplan "De Engh". In dat plan was slechts voor 80% bebouwing toegestaan, waardoor volgens hen het binnenplein van het winkelcentrum onbebouwd zou blijven. [appellant] en anderen brengen daarbij naar voren dat onderhavig plan op dat moment reeds in voorbereiding was.
2.5.1. De raad heeft aangegeven dat ten tijde van het vaststellen van het bestemmingsplan "De Engh" nog onvoldoende duidelijkheid bestond over de uitbreiding van het winkelcentrum, zodat ervoor is gekozen deze mogelijke ontwikkeling niet in dat bestemmingsplan op te nemen.
2.5.2. De voorzitter ziet geen aanleiding om te oordelen dat de raad niet tot vaststelling van onderhavig plan mocht overgaan omdat recent het bestemmingsplan "De Engh" voor onder meer het winkelcentrum is vastgesteld. Daarbij neemt de voorzitter in aanmerking dat in het algemeen aan een geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten kunnen worden ontleend. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en voorschriften voor gronden vaststellen.
2.6. [appellant] en anderen komen voorts op tegen het verdwijnen van het plein tussen de bestaande winkels, dat nu overdag openbaar toegankelijk is, door de uitbreiding van de supermarkt. Verder betogen zij dat door de uitbreiding van de supermarkt het winkelaanbod inkrimpt, omdat daardoor drie van de twaalf andere winkels in het winkelcentrum moeten verdwijnen. Daarbij stellen zij dat het verdwijnen van het plein en de schaalvergroting nadelig is voor ouderen en dat de supermarkt te overheersend zal worden. Verder wordt aangegeven dat de supermarkt ook zou kunnen uitbreiden door overname van andere winkels.
2.6.1. De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat na realisering van het plan een passage zal overblijven, waarin bankjes zullen worden geplaatst, zodat een verblijfsgebied blijft bestaan. Voorts betoogt de raad dat juist door de uitbreiding van de supermarkt en de daarmee samenhangende renovatie van het winkelcentrum een kwaliteitsslag kan worden gemaakt, waarbij ook de andere winkels in het winkelcentrum gebaat zijn. Verder heeft de raad aangevoerd dat is gekozen voor uitbreiding van het winkelcentrum in plaats van het annexeren van de thans bestaande winkels door de supermarkt, om een zo levendig mogelijk winkelcentrum te realiseren met een divers aanbod.
2.6.2. In hetgeen [appellant] en anderen naar voren hebben gebracht ziet de voorzitter geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het verdwijnen van het binnenplein aanvaardbaar kan worden geacht, nu door het inrichten van de passage een verblijfsgebied zal blijven bestaan. Voorts wordt geen aanleiding gezien om aan te nemen dat sprake zal zijn van een ernstige vermindering van het winkelaanbod, nu ondanks de uitbreiding van de supermarkt voldoende mogelijkheden voor de vestiging van andere winkels blijven bestaan. De raad heeft zich daarbij in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat met het plan wordt beoogd het winkelcentrum in het geheel aantrekkelijker te maken voor consumenten.
2.7. Voorts betogen [appellant] en anderen dat de verkeersveiligheid rondom het winkelcentrum zal verslechteren, met name voor ouderen en kinderen. Daarbij wijzen zij erop dat de uitbreiding van de supermarkt tot gevolg zal hebben dat de verblijfstijd van bezoekers zal toenemen en de supermarkt een groter bereik zal hebben, hetgeen meer autogebruik met zich zal brengen.
2.7.1. De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat het plan naar verwachting zal leiden tot een verkeerstoename van circa 210 motorvoertuigen per etmaal, hetgeen slechts een beperkte toename is ten opzichte van de autonome verkeersstroom van 7875 motorvoertuigen per etmaal op de Koekoeklaan. Voorts heeft de raad gewezen op de recente herinrichting van het gebied rondom het winkelcentrum volgens de uitgangspunten "duurzaam en veilig". De raad heeft verder aangegeven dat door het realiseren van zebrapaden bij de in- en uitgangen van het winkelcentrum veilige looproutes ontstaan.
2.7.2. De voorzitter ziet geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de verkeerstoename van ongeveer 210 motorvoertuigen per etmaal vanwege het plan geen grote gevolgen voor de verkeersveiligheid rondom het winkelcentrum met zich zal brengen. Daarbij neemt de voorzitter in aanmerking de recente inrichting van het gebied in de omgeving van het winkelcentrum als 30 km/uur-gebied en de realisering van drempels en kruisingen, waardoor de Koekoeklaan geen functie als ontsluitende weg meer zal hebben. Voor zover [appellant] en anderen stellen dat geen rekening is gehouden met de autonome groei van het autoverkeer, blijkt uit tabel 4.2 en de daarbij behorende passage in de toelichting op het plan dat de verkeersintensiteit is verkregen uit een in 2008 uitgevoerde verkeerstelling en voor de berekening van het jaar 2020 is uitgegaan van een autonome verkeersgroei van 1% per jaar.
2.8. [appellant] en anderen betogen verder dat onvoldoende parkeerplaatsen zijn voorzien. Ter zitting hebben [appellant] en anderen naar voren gebracht dat in de Catharina van Renneslaan door herinrichting nog slechts 48 in plaats van 71 parkeerplaatsen beschikbaar zijn.
2.8.1. De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat vanwege de uitbreiding van het winkelcentrum met 311 m² bedrijfsvloeroppervlakte, uitgaande van een parkeercijfer van 4,0 parkeerplaats per 100 m² zoals aanbevolen door het CROW, 13 extra parkeerplaatsen benodigd zijn. Deze worden gecreëerd in de parkeerkelder en verder wordt in de omgeving van het winkelcentrum in een aantal extra parkeerplaatsen voorzien. De raad verwijst voorts naar de nota "Parkeeranalyse Albert Heijn Bussum" van Goudappel Coffeng van 10 februari 2011. Daarin is aangegeven dat alleen op zaterdagmiddag op drie momenten de gehanteerde kritische grens van 90% bezetting van de in de directe omgeving van het winkelcentrum gelegen parkeerplaatsen wordt bereikt. Op die momenten kan volgens de raad echter gebruik worden gemaakt van de parkeerplaatsen die iets verder, maar nog binnen de door het CROW aanbevolen acceptabele loopafstand voor winkelen van 200-600 meter, zijn gelegen.
2.8.2. De voorzitter ziet gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan niet tot ernstige parkeerdruk in de omgeving zal leiden. Daarbij neemt de voorzitter in aanmerking dat de raad aannemelijk heeft gemaakt dat in het voor de uitbreiding benodigde aantal parkeerplaatsen wordt voorzien, door het opnemen van 13 extra plaatsen in de parkeerkelder en dat voorts nog 16 plekken worden aangelegd als gevolg van de herinrichting van de Oostereng, evenals 3 op het parkeerterrein en 3 aan de Top Naefflaan. Voor zover [appellant] en anderen hebben gesteld dat de 13 nieuwe plaatsen in de parkeerkelder niet bedoeld zijn voor bezoekers, heeft de raad naar voren gebracht dat middels een convenant tussen Albert Heijn en de raad is geregeld dat winkeliers daar zullen parkeren, zodat elders meer ruimte voor bezoekers overblijft. Door Albert Heijn, die eigenaar is van het gehele winkelcentrum, is toegelicht dat zij deze bepaling ook opneemt in de huurovereenkomsten met de winkeliers in het winkelcentrum. Verder heeft de raad zich onder verwijzing naar de nota van Goudappel Coffeng op het standpunt kunnen stellen dat de parkeerdruk in het gebied ook na realisatie van het plan aanvaardbaar kan worden geacht. Voor zover [appellant] en anderen hebben gesteld dat hierin ten onrechte niet de vermindering van het aantal parkeerplaatsen door herinrichting van de Catharina van Renneslaan is betrokken, heeft de raad er onweersproken op gewezen dat blijkens tabel 4.3 van de nota is uitgegaan van de situatie na herinrichting van deze laan, gelet op het opgenomen totaal van 35 plaatsen in de betreffende sectie 23.
2.9. Voor zover [appellant] en anderen betogen dat het plan in strijd is met provinciaal en gemeentelijk beleid, met name de "Detailhandels- en leisurevisie" van de provincie Noord-Holland en de gemeentelijke nota "BUSSUM 2025: visie en ambities", omdat de kwaliteit van de woonomgeving achteruit gaat door het verdwijnen van het binnenplein en de toename van de parkeerdruk, en sprake is van een verstoring van het winkelaanbod door het verdwijnen van winkelmogelijkheden, ziet de voorzitter gelet op hetgeen hiervoor is overwogen geen aanleiding om hen te volgen in dat standpunt. Evenmin wordt gelet op het voorgaande aanleiding gezien voor het oordeel dat, zoals [appellant] en anderen stellen, door de raad onvoldoende rekening is gehouden met de belangen van de omwonenden van het winkelcentrum.
2.10. In hetgeen [appellant] en anderen hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Het beroep is ongegrond.
2.11. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep ongegrond;
II. wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-de Vin, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M.W. Wijers, ambtenaar van staat.
w.g. Parkins-de Vin w.g. Wijers
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 maart 2011
444.