ECLI:NL:RVS:2011:BP7761

Raad van State

Datum uitspraak
16 maart 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201007154/1/H1 en 201007160/1/H1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen bouwvergunningen voor woninguitbreidingen in Lelystad

In deze zaak gaat het om hoger beroep tegen besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Lelystad, die op 16 oktober 2008 reguliere bouwvergunningen hebben verleend voor het vergroten van woningen op twee percelen in Lelystad. De appellanten, [appellant sub 1] en [appellant sub 2], hebben bezwaar gemaakt tegen deze vergunningen, maar hun bezwaren zijn door het college ongegrond verklaard. De rechtbank Zwolle heeft op 16 juni 2010 in verschillende zaken uitspraak gedaan, waarbij de rechtbank het beroep van [appellant sub 1] tegen de bouwvergunning voor perceel [locatie 2] gegrond verklaarde, maar het beroep van [appellant sub 2] ongegrond verklaarde. Beide appellanten hebben vervolgens hoger beroep ingesteld bij de Raad van State.

De Raad van State heeft de zaak behandeld op 22 februari 2011. Tijdens de zitting zijn de appellanten, bijgestaan door hun advocaten, en vertegenwoordigers van het college verschenen. De Raad van State heeft overwogen dat [appellant sub 1] terecht belanghebbende is, aangezien hij op een afstand van ongeveer 60 meter van het bouwplan woont. De Raad heeft ook de argumenten van de appellanten over de welstandscriteria in de Welstandsnota Lelystad beoordeeld. De Raad concludeert dat de adviezen van de welstandscommissie voldoende zijn voor de genomen besluiten en dat de rechtbank terecht geen grond heeft gevonden voor het oordeel dat het college de bouwplannen niet in redelijkheid heeft kunnen goedkeuren.

Uiteindelijk heeft de Raad van State het hoger beroep van [appellant sub 2] ongegrond verklaard en het hoger beroep van [appellant sub 1] gegrond verklaard, waarbij de uitspraak van de rechtbank in die zaak is vernietigd voor zover het bezwaar van [appellant sub 1] niet-ontvankelijk was verklaard. De Raad heeft het college opgedragen om het griffierecht aan [appellant sub 1] te vergoeden.

Uitspraak

201007154/1/H1 en 201007160/1/H1.
Datum uitspraak: 16 maart 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
1. [appellant sub 1] en
2. [appellant sub 2], beiden wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraken van de rechtbank Zwolle (hierna: de rechtbank) van 16 juni 2010 in de zaken nrs. 09/649, 10/843, 09/650 en 10/842 in de gedingen tussen:
[appellant sub 1] en
[appellant sub 2]
en
het college van burgemeester en wethouders van Lelystad (hierna: het college).
1. Procesverloop
Bij onderscheiden besluiten van 16 oktober 2008 heeft het college aan [vergunninghouders] elk reguliere bouwvergunning verleend voor het vergroten van de woningen op de percelen [locatie 1], onderscheidenlijk [locatie 2], te Lelystad.
Bij onderscheiden besluiten van 23 maart 2009 heeft het de door [appellant sub 1] en [appellant sub 2] daartegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij onderscheiden uitspraken van 16 juni 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank de door [appellant sub 2] daartegen ingestelde beroepen ongegrond verklaard en het door [appellant sub 1] tegen de bij besluit van 23 maart 2009 gehandhaafde bouwvergunning voor vergroting van de woning op het perceel [locatie 2] ingestelde beroep gegrond, dat besluit vernietigd, voor zover het door [appellant sub 1] gemaakte bezwaar daarbij ongegrond is verklaard, dat bezwaar, voor zover gericht tegen de bouwvergunning voor het vergroten van de woning aan [locatie 2], niet-ontvankelijk verklaard en het beroep tegen de bij besluit van 23 maart 2009 gehandhaafde bouwvergunning voor vergroting van de woning aan [locatie 1] ongegrond. Deze uitspraken zijn aangehecht.
Tegen deze uitspraken hebben [appellant sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 26 juli 2010, en [appellant sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. [appellant sub 2] heeft de gronden aangevuld bij brief van 17 augustus 2010. [appellant sub 1] heeft dat gedaan bij brief van 23 augustus 2010.
Het college heeft verweerschriften ingediend.
[appellant sub 1] en [appellant sub 2] hebben nog nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaken gevoegd ter zitting behandeld op 22 februari 2011, waar [appellant sub 1], bijgestaan door mr. A. Barada, [appellant sub 2], bijgestaan door mr. R. Scholten en het college, vertegenwoordigd door mr. J. Bos, werkzaam in dienst van de gemeente, zijn verschenen. Voorts zijn daar [vergunninghouders], vertegenwoordigd door mr. I.J. Woltman, advocaat te Leeuwarden, gehoord.
2. Overwegingen
2.1. De bouwplannen voorzien in uitbreiding van de eerste verdieping op de eerste bouwlaag.
2.2. [appellant sub 1] betoogt terecht dat de rechtbank, door te overwegen dat het college zijn bezwaar, voor zover gericht tegen de bouwvergunning voor vergroting van de woning aan [locatie 2], ten onrechte ontvankelijk heeft geacht, heeft miskend dat hij belanghebbende is, nu hij op een afstand van ongeveer 60 m van het te realiseren bouwplan op het perceel [locatie 2] woont.
2.3. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] betogen dat de rechtbank, door te overwegen dat het college op goede gronden is afgegaan op de adviezen van de welstandscommissie, heeft miskend dat de bouwplannen in strijd zijn met de in de Welstandsnota Lelystad opgenomen welstandscriteria. Hiertoe voeren zij aan dat de voorziene opbouwen, wat betreft kleur en materiaal, niet bij het hoofdgebouw passen en bovendien hieraan niet ondergeschikt zijn. Ter toelichting wijzen zij op het in bezwaar overgelegde deskundigenbericht van architect A.R. Bakelaar van 30 december 2008 en het in hoger beroep overgelegde oordeel van Gelders Genootschap van 28 december 2010, dat het bouwplan in strijd is met de redelijke eisen van welstand.
2.3.1. Het college heeft zijn oordeel omtrent de welstand gebaseerd op de adviezen van de welstandscommissie "Oversticht" van 6 oktober 2008 en 20 januari 2009. De bouwplannen zijn getoetst aan de in de Welstandsnota Lelystad van juli 2007 neergelegde zogenoemde gebiedsgerichte welstandscriteria voor recent gerealiseerde woonwijken. Het advies van 20 januari 2009 luidt dat de opbouwen door de royale terugligging ten opzichte van de voorgevel ondergeschikt zijn gesitueerd. Hierbij is volgens de commissie tevens de karakteristieke vormgeving van de bestaande woningen behouden. Vermeld wordt dat de opbouwen de bestaande dakranden respecteren en aansluiten bij de blokvormige opbouwen van de woning. De commissie adviseert dat in materiaal en kleur zorgvuldig aansluiting is gezocht bij de architectuur van de bestaande woningen en dat het ondergeschikte karakter van de opbouwen is benadrukt door te kiezen voor een afwijkend materiaal voor de gevels. Voorts acht de commissie van belang dat de antraciet kleur van de opbouwen reeds in de bestaande woningen is verwerkt en de kozijnkleur overeenkomt met de kozijnkleur van de bestaande woningen.
Weliswaar is in het door [appellant sub 1] en [appellant sub 2] overgelegde deskundigenbericht van Bakelaar en het rapport van het Gelders Genootschap een andere waardering van de bouwplannen gegeven, maar dat leidt niet tot het oordeel dat deze adviezen niet toereikend zijn voor de genomen besluiten. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat de in de Welstandsnota Lelystad opgenomen criteria naar hun aard niet in de weg staan aan uiteenlopende waarderingen van bouwplannen. Voorts heeft het in beroep aangevoerde de rechtbank terecht geen grond gegeven voor het oordeel dat het college de opbouwen door de gebruikte materialen en kleuren in strijd moest achten met de Welstandsnota Lelystad, dan wel niet in redelijkheid heeft kunnen oordelen dat de bouwplannen in dit opzicht, hoewel niet gelijk aan de hoofdgebouwen, passend zijn bij de hoofdgebouwen. Nu voorts niet is gesteld dat de welstandsadviezen feitelijke onjuistheden bevatten, heeft de rechtbank in het aangevoerde terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat de adviezen van de welstandscommissie naar inhoud of wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertonen, dat het college deze niet aan zijn besluit ten grondslag heeft mogen leggen. Het betoog faalt.
2.4. Het door [appellant sub 2] ingestelde hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak in de zaken nrs. 09/650 en 10/842 dient te worden bevestigd.
2.5. Het door [appellant sub 1] ingestelde hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak in de zaken nrs. 09/649 en 10/843 dient te worden vernietigd, voor zover het besluit van 23 maart 2009 tot handhaving van de bouwvergunning voor vergroting van de woning op het perceel [locatie 2] daarbij is vernietigd en het tegen de bouwvergunning door [appellant sub 1] gemaakte bezwaar daarbij niet-ontvankelijk is verklaard. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het door [appellant sub 1] tegen het besluit van 23 maart 2009 tot handhaving van de bouwvergunning voor vergroting van de woning op het perceel [locatie 2] ingestelde beroep ongegrond verklaren.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de uitspraak van de rechtbank Zwolle van 16 juni 2010 in de zaken nrs. 09/650 en 10/842;
II. verklaart het door [appellant sub 1] ingestelde hoger beroep gegrond;
III. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Zwolle van 16 juni 2010 in de zaken nrs. 09/649 en 10/843, voor zover het door [appellant sub 1] in de zaak ingestelde beroep daarbij gegrond is verklaard en het door hem tegen de verleende bouwvergunning voor vergroting van de woning aan [locatie 2] gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk;
IV. verklaart het door [appellant sub 1] bij de rechtbank in die zaak tegen het besluit van 23 maart 2009, kenmerk kon00052347.ott, ingestelde beroep ongegrond;
V. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Lelystad aan [appellant sub 1] het door hem voor de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 224,00 (zegge: tweehonderdvierentwintig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. V. van Dorst, ambtenaar van staat.
w.g. Loeb w.g. Van Dorst
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 maart 2011
357-604.