ECLI:NL:RVS:2011:BP7812

Raad van State

Datum uitspraak
16 maart 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201007140/1/M1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • J.H. van Kreveld
  • H. Borstlap
  • W. Sorgdrager
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afvaloven Nee tegen het college van gedeputeerde staten van Fryslân over handhaving bouwwerkzaamheden reststoffen-energiecentrale

In deze zaak heeft de stichting Afvaloven Nee, gevestigd te Wijnaldum, beroep ingesteld tegen het college van gedeputeerde staten van Fryslân. Het college had op 9 maart 2010 het verzoek van Afvaloven Nee om handhavend op te treden tegen de bouwwerkzaamheden van de naamloze vennootschap Afvalsturing Friesland N.V. (Omrin) afgewezen. Deze bouwwerkzaamheden betroffen de oprichting en het in werking hebben van een reststoffen-energiecentrale aan de Lange Lijnbaan 14 te Harlingen. Na een ongegrond verklaard bezwaar op 8 juni 2010, heeft Afvaloven Nee op 23 juli 2010 beroep ingesteld bij de Raad van State, waarbij de gronden van het beroep zijn aangevuld op 20 augustus 2010.

De zaak is behandeld op 23 december 2010, waar het college vertegenwoordigd was door mr. J.C. van Oosten, advocaat te Amsterdam, en Omrin door S. Bosch en mr. H.M. Giezen, ook advocaat te Amsterdam. De Raad van State heeft overwogen dat de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) op het geding niet van toepassing is, omdat het verzoek tot handhaving voor de inwerkingtreding van de Wabo is afgewezen. Het college had eerder aan Omrin een vergunning verleend voor de bouw van de reststoffen-energiecentrale, en deze vergunning was niet geschorst door de voorzitter in een eerdere uitspraak.

De Raad van State concludeert dat, aangezien Omrin over een geldende milieuvergunning beschikt, het college niet bevoegd is om handhavend op te treden, zelfs niet indien de eerdere besluiten zouden worden vernietigd. Hierdoor is het beroep van Afvaloven Nee niet-ontvankelijk verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin op 16 maart 2011.

Uitspraak

201007140/1/M1
Datum uitspraak: 16 maart 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de stichting Stichting Afvaloven Nee (hierna: Afvaloven Nee), gevestigd te Wijnaldum, gemeente Harlingen,
appellant,
en
het college van gedeputeerde staten van Fryslân,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 9 maart 2010 heeft het college het verzoek van Afvaloven Nee om handhavend op te treden ten aanzien van de door de naamloze vennootschap Afvalsturing Friesland N.V. (hierna Omrin) verrichte bouwwerkzaamheden ten behoeve van het oprichten en in werking hebben van een reststoffen-energiecentrale aan de Lange Lijnbaan 14 te Harlingen afgewezen.
Bij besluit van 8 juni 2010, verzonden op 16 juni 2010, heeft het college het door Afvaloven Nee hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft Afvaloven Nee bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 23 juli 2010, beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 20 augustus 2010.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 december 2010, waar het college, vertegenwoordigd door mr. J.C. van Oosten, advocaat te Amsterdam, en Omrin, vertegenwoordigd door S. Bosch en mr. H.M Giezen, advocaat te Amsterdam, zijn verschenen.
Overwegingen
2.1. Op 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in werking getreden. Bij de invoering van deze wet is een aantal andere wetten gewijzigd. Uit het overgangsrecht zoals dat is opgenomen in art. 1.6, eerste lid, van de invoeringswet Wabo, volgt dat de wetswijzigingen niet van toepassing zijn op dit geding, omdat het verzoek tot handhaving voor de inwerkingtreding van de Wabo is afgewezen.
2.2. Bij besluit van 16 december 2008 heeft het college aan Omrin een vergunning als bedoeld in artikel 8.1. van de Wet milieubeheer verleend voor het oprichten en in werking hebben van een reststoffen-energiecentrale aan de Lange Rijnbaan 14 te Harlingen. Bij besluit van 18 maart 2009 heeft het college van burgemeester en wethouders van Harlingen aan Omrin een bouwvergunning verleend voor het bouwen van een reststoffen-energiecentrale. Omrin is vervolgens gestart met de bouw van de reststoffen-energiecentrale.
Bij uitspraak van 13 januari 2010 in zaak nr.
200900542/1heeft de Afdeling het besluit van 16 december 2008 vernietigd.
2.3. Bij besluit van 9 maart 2010 heeft het college het verzoek van Afvaloven Nee om handhavend op te treden ten aanzien van de door Omrin verrichte bouwwerkzaamheden ten behoeve van het oprichten en in werking hebben van een reststoffen-energiecentrale aan de Lange Lijnbaan 14 te Harlingen afgewezen. Dit besluit is door het college in bezwaar gehandhaafd.
2.4. Het college heeft bij besluit van 5 oktober 2010 aan Omrin opnieuw een vergunning als bedoeld in artikel 8.1. van de Wet milieubeheer verleend. Tegen dit besluit heeft Afvaloven Nee, bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 18 november 2010, beroep ingesteld. Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 18 november 2010, heeft Afvaloven Nee de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Bij uitspraak van 24 december 2010 in zaak nr.
201010015/2/M1heeft de voorzitter het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen.
2.5. Het beroep van Afvaloven Nee strekt er toe dat na vernietiging van het besluit op bezwaar van 8 juni 2010 en herroeping van het in primo genomen besluit van 9 maart 2010 door het college handhavend wordt opgetreden tegen Omrin wegens het verrichten van bouwactiviteiten ten behoeve van het oprichten en in werking hebben van de reststoffen-energiecentrale zonder milieuvergunning.
Aangezien de voorzitter in de uitspraak van 24 december 2010 de bij besluit van 5 oktober 2010 verleende vergunning niet heeft geschorst, beschikt Omrin over een geldende milieuvergunning voor het oprichten en in werking hebben van de reststoffen-energiecentrale. Hieruit volgt dat het college, ook indien de onderhavige procedure tot vernietiging van het besluit op bezwaar van 8 juni 2010 en herroeping van het besluit van 9 maart 2010 zou leiden, niet bevoegd is handhavend op te treden. Derhalve kan Afvaloven Nee niet kan bereiken wat zij met het instellen van het beroep beoogt te bereiken, te weten dat het college alsnog handhavend optreedt ten aanzien van de bouwactiviteiten ten behoeve van het oprichten en in werking hebben van de reststoffen-energiecentrale. Nu voorts geen schade is gesteld of gebleken, bestaat voor Afvaloven Nee geen belang meer bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep.
2.6. Het beroep is niet-ontvankelijk.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, voorzitter, en drs. H. Borstlap en mr. W. Sorgdrager , leden, in tegenwoordigheid van mr. P.A. Melse, ambtenaar van staat.
w.g. Van Kreveld w.g. Melse
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 maart 2011
191-678.