201005862/1/M2.
Datum uitspraak: 16 maart 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Breda,
het college van burgemeester en wethouders van Moerdijk,
verweerder.
Bij besluit van 28 april 2010 heeft het college aan [vergunninghoudster] een vergunning als bedoeld in artikel 8.1 van de Wet milieubeheer verleend voor het veranderen van een inrichting voor agrarische loonactiviteiten, verhuur, onderhoud en stalling van agrarische machines en grondverzetmachines, opslag van propaan, mestopslag, mest be- en verwerking, mestdistributie en het opfokken en afmesten van vleesstieren, gelegen aan de [locatie 1] te Langeweg. Daarnaast is in dit besluit de milieuvergunning van 20 oktober 2003 op grond van artikel 8.23, eerste lid, van de Wet milieubeheer ambtshalve gewijzigd. Dit besluit is op 6 mei 2010 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 16 juni 2010, beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 11 juli 2010.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het college heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 februari 2011, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. V. Wösten, en het college, vertegenwoordigd door J.B.J.M. Merkx, ing. G.A.M. van Dooren en ing. G.P. van der Spelt, zijn verschenen.
2.1. Op 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in werking getreden. Bij de invoering van deze wet is een aantal andere wetten gewijzigd. Uit het overgangsrecht zoals dat is opgenomen in artikel 1.2, tweede lid, van de Invoeringswet Wabo, volgt dat de wetswijzigingen niet van toepassing zijn op dit geding, omdat de aanvraag om een milieuvergunning voor de inwerkingtreding van de Wabo is ingediend. In deze uitspraak worden dan ook de wetten aangehaald, zoals zij luidden voordat zij bij invoering van de Wabo werden gewijzigd.
2.2. Voor de inrichting aan de [locatie 1] is op 20 oktober 2003 een revisievergunning verleend. Bij het bestreden besluit heeft het college een veranderingsvergunning verleend en heeft het college op grond van artikel 8.23 van de Wet milieubeheer voorschrift 2.1.1 van de revisievergunning gewijzigd. De veranderingsvergunning ziet op het inpandig opstellen van een mestbehandelings- en verwerkingsinstallatie en het verminderen van het aantal dieren binnen de inrichting. Het aantal vleesstierkalveren wordt teruggebracht van 140 naar 56 en het aantal vleesstieren wordt teruggebracht van 260 naar 105.
2.3. Het college is van mening dat het beroep niet-ontvankelijk is, omdat [appellant] niet als belanghebbende bij het bestreden besluit kan worden aangemerkt. Het college brengt naar voren dat [appellant] op zijn landbouwpercelen, waarop zich geen bebouwing bevindt, geen milieugevolgen kan ondervinden van de vergunde veranderingen van de inrichting.
2.3.1. [appellant] betoogt belanghebbende te zijn bij het bestreden besluit, aangezien zijn percelen zijn gelegen op korte afstand van het bedrijf aan de [locatie 2]. Volgens hem moet het bedrijf aan de [locatie 2] tezamen met het bedrijf aan de [locatie 1] als één inrichting worden beschouwd. Hij voert daartoe aan dat de mest die binnen het bedrijf aan de [locatie 2] wordt opgeslagen, zal worden verwerkt binnen het bedrijf aan de [locatie 1]. Daarnaast voert hij aan dat de aangevraagde mestverwerking binnen het bedrijf aan de [locatie 1] ook de bedrijfsvoering van het bedrijf aan de [locatie 2] raakt.
2.3.2. Ingevolge artikel 20.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer, voor zover hier van belang, kan een belanghebbende tegen een besluit op grond van deze wet beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
2.3.3. Wanneer krachtens de Wet milieubeheer een vergunning voor het veranderen van een inrichting wordt verleend, zijn naast de aanvrager onder meer de eigenaren en bewoners van percelen waarop milieugevolgen van het conform de vergunde veranderingen in werking zijn van de inrichting kunnen worden ondervonden belanghebbenden.
2.3.4. Het bestreden besluit strekt tot het vergunnen van de aangevraagde veranderingen van de inrichting aan de [locatie 1], waarvoor in 2003 een revisievergunning is verleend. Ter beoordeling staat slechts of de belangen van [appellant] bij dit besluit betrokken zijn en niet of, zoals [appellant] stelt, de vergunde inrichting feitelijk is uitgebreid met de locatie [locatie 2].
[appellant] is eigenaar van de percelen die zijn gelegen op een afstand van circa 300 meter van de inrichting aan de [locatie 1]. Uit de aanvraag, die onderdeel uitmaakt van de vergunning, blijkt, anders dan [appellant] veronderstelt, dat de mestverwerkingsinstallatie inpandig wordt opgesteld. Het standpunt van het college dat de inpandige opstelling van de mestverwerkingsinstallatie met zich brengt dat een geringe geuremissie is te verwachten, komt de Afdeling niet onjuist voor. Gelet hierop en de omstandigheid dat het aantal te houden vleesstieren en vleesstierkalveren afneemt, is niet aannemelijk dat op de percelen van [appellant] milieugevolgen van het conform de vergunde veranderingen in werking zijn van de inrichting kunnen worden ondervonden. [appellant] kan daarom niet worden aangemerkt als belanghebbende als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
2.4. Het beroep is niet-ontvankelijk.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. T.G. Drupsteen, voorzitter, en drs. H. Borstlap en mr. F.C.M.A. Michiels, leden, in tegenwoordigheid van mr. W.G. Timmerman, ambtenaar van staat.
w.g. Drupsteen w.g. Timmerman
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 maart 2011