201007368/1/H1.
Datum uitspraak: 23 maart 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Arnhem,
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 17 juni 2010 in zaak nr. 09/1571 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Arnhem.
Bij besluit van 12 juni 2008 heeft het college geweigerd aan [appellant] bouwvergunning te verlenen voor het legaliseren van een dakkapel op het achterdakvlak van de woning op het perceel [locatie] te Arnhem (hierna: het perceel).
Bij besluit van 4 maart 2009 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 17 juni 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 29 juli 2010, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 februari 2011, waar [appellant], bijgestaan door mr. M.J.R. Roethof, advocaat te Arnhem, en het college, vertegenwoordigd door mr. J.W. van den Berg, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2.1. De dakkapel is gelegen boven een reeds bestaande dakdoorbreking, die oogt als een dakkapel en die is ontstaan door een naar de tweede bouwlaag doorlopende achtergevel. De achtergevel loopt niet over de gehele achterzijde tot de tweede bouwlaag door, zodat aan de linker- en rechterzijde van de dakdoorbreking het schuine dak direct boven de begane grond (eerste bouwlaag) begint.
2.2. Ingevolge artikel 43, eerste lid, aanhef en onder c, van de Woningwet, zoals dat gold ten tijde van belang, is geen bouwvergunning vereist voor het bouwen dat bij algemene maatregel van bestuur is aangemerkt als van beperkte betekenis.
Ingevolge artikel 2, aanhef en onder d, aanhef en onder 6o, van het Besluit bouwvergunningsvrije en licht-bouwvergunningplichtige bouwwerken (hierna: Bblb), zoals dat luidde ten tijde van belang, wordt als bouwen van beperkte betekenis als bedoeld in artikel 43, eerste lid, onder c, van de Woningwet aangemerkt het bouwen van een dakkapel op een bestaand gebouw, mits voldaan wordt aan de voorwaarde dat de onderzijde van de dakkapel meer dan 0,5 m en minder dan 1 m boven de dakvoet is gesitueerd.
Ingevolge artikel 1, eerste lid, zoals dat luidde ten tijde van belang, wordt in dit besluit onder dakvoet verstaan het laagste punt van een schuin dak.
2.3. [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college de dakkapel ten onrechte niet heeft aangemerkt als bouwen van beperkte betekenis, als bedoeld in artikel 43, eerste lid, aanhef en onder c, van de Woningwet.
2.3.1. De rechtbank heeft terecht overwogen dat voor de bepaling of het bouwwerk kan worden geschaard onder artikel 2, aanhef en onder d, aanhef en onder 6o, van het Bblb uitgegaan dient te worden van het laagste punt van het schuine dak aan de zijde van de woning waar de dakkapel is gerealiseerd. Dit is derhalve het laagste punt van het dak dat direct boven de begane grond (eerste bouwlaag) begint, en niet de bovenzijde van de dakdoorbreking die zich onder de dakkapel bevindt. Uit de stukken en hetgeen ter zitting is aangevoerd blijkt dat de onderzijde van de dakkapel zich meer dan 2,5 m boven de dakvoet bevindt. Hieruit volgt, zoals ook de rechtbank heeft overwogen, dat niet wordt voldaan aan de vereisten van voormelde bepaling. Het betoog faalt.
2.4. Ingevolge artikel 44, eerste lid, aanhef en onder d, van de Woningwet zoals dat luidde ten tijde van belang, moet bouwvergunning worden geweigerd indien het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk waarop de aanvaag betrekking heeft, zowel op zichzelf beschouwd als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, in strijd is met redelijke eisen van welstand, beoordeeld naar de criteria bedoeld in artikel 12a, eerste lid, onderdeel a, tenzij burgemeester en wethouders van oordeel zijn dat de bouwvergunning niettemin moet worden verleend.
Ingevolge artikel 12a, eerste lid, aanhef en onder a, zoals dat luidde ten tijde van belang, stelt de gemeenteraad een welstandsnota vast, inhoudende beleidsregels waarin in ieder geval de criteria zijn opgenomen die burgemeester en wethouders toepassen bij hun beoordeling of het uiterlijk en de plaatsing van een bouwwerk, waarop de aanvraag om bouwvergunning betrekking heeft, zowel op zichzelf beschouwd als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, in strijd zijn met redelijke eisen van welstand.
2.5. De raad van de gemeente Arnhem heeft bij besluit van 24 mei 2004 een Welstandsnota vastgesteld. Op 22 mei 2008 heeft de commissie voor Welstand en Monumenten op basis van de Welstandsnota geconcludeerd dat het bouwplan niet voldoet aan redelijke eisen van welstand. Het college heeft dit advies aan zijn besluitvorming ten grondslag gelegd.
2.6. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college de algemene en de specifieke welstandscriteria zoals opgenomen in de Welstandsnota ten grondslag mocht leggen aan zijn oordeel dat het bouwplan niet voldoet aan redelijke eisen van welstand. Hij voert aan dat het beleid dat in de Welstandsnota is neergelegd, onvoldoende concreet is om het bouwplan te kunnen beoordelen, omdat in de bedoelde welstandscriteria niet is beschreven wat onder een dakkapel moet worden verstaan, en voorts dat de indeling in een welstandsniveau 'licht', 'normaal' of 'zwaar', die is opgenomen in het hoofdstuk over de specifieke welstandscriteria, niet van toepassing is op het project Schuytgraaf, waarvan het perceel onderdeel uitmaakt.
2.6.1. In bijlage IV van de Welstandsnota wordt weergegeven wat onder een dakkapel moet worden verstaan. Verder vermeldt de Welstandsnota dat, voor zover voor een bepaald project nog geen gebiedsgerichte criteria zijn vastgesteld, wat het geval is voor het project Schuytgraaf, een beeldkwaliteitplan als toetsingscriterium kan dienen. Het voor het project opgestelde beeldkwaliteitplan bevat geen concrete aanwijzingen ten aanzien van de plaatsing van dakkapellen. Voor een dergelijke situatie kan worden teruggegrepen op de in de nota opgenomen algemene welstandscriteria. Onder het algemene welstandscriterium 'schaal en maatverhoudingen' is gesteld dat toegevoegde elementen als dakkapellen niet te dominant mogen zijn ten opzichte van de hoofdmassa en/of de vlakverdeling, anders verstoren zij het beeld van het object zelf en van de omgeving.
Naar het college ter zitting heeft toegelicht, heeft de welstandstoetsing plaatsgevonden aan de hand van de algemene welstandscriteria. Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat deze criteria voldoende concreet zijn om er een oordeel op te baseren. Op grond van deze criteria heeft het geconcludeerd dat de aanwezigheid van de dakkapel in hetzelfde dakvlak als de reeds bestaande dakdoorbreking, te dominant is ten opzichte van het resterende dakvlak en derhalve strijd oplevert met hetgeen in de algemene welstandscriteria is opgenomen.
Ter onderbouwing van dit standpunt heeft het college in aanmerking mogen nemen dat in de specifieke welstandscriteria, elke zogeheten ruimtelijke eenheid in Arnhem, derhalve ook het project Schuytgraaf, een welstandsniveau 'licht', 'normaal' of 'zwaar' krijgt toebedeeld, en dat voor elk van deze welstandsniveaus geldt dat maximaal één dakkapel per dakvlak per woning is toegestaan. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de dakdoorbreking die zich onder de dakkapel bevindt, welke bouwkundige kwalificatie daaraan ook wordt gegeven, gezien de ruimtelijke uitstraling ervan, met een dakkapel kan worden gelijkgesteld.
Onder deze omstandigheden is de rechtbank terecht tot de conclusie gekomen dat het college de in de Welstandsnota opgenomen algemene en specifieke welstandscriteria, in navolging van het welstandsadvies, ten grondslag mocht leggen aan zijn oordeel dat het bouwplan niet voldoet aan redelijke eisen van welstand.
2.7. Hetgeen [appellant] in hoger beroep heeft aangevoerd ten aanzien van het gelijkheidsbeginsel en het vertrouwensbeginsel is een herhaling van hetgeen hij in beroep bij de rechtbank heeft aangevoerd. Hetzelfde geldt voor zijn betoog dat de wijze waarop het college de welstandscriteria toepast, de bouwmogelijkheden van het bestemmingsplan beperkt. De rechtbank is hierop in de overwegingen van de aangevallen uitspraak ingegaan. In hoger beroep heeft [appellant] geen redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende gronden en argumenten in de aangevallen uitspraak onjuist of onvolledig zou zijn. Er bestaat daarom in zoverre geen aanleiding voor vernietiging van de aangevallen uitspraak.
2.8. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. W. Konijnenbelt, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D.A.B. Montagne, ambtenaar van staat.
w.g. Konijnenbelt w.g. Montagne
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 23 maart 2011