201008080/1/H1.
Datum uitspraak: 23 maart 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant A] en [appellant B], wonend te [woonplaats],
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 8 juli 2010 in zaak nr. 10/810 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Velsen.
Bij besluit van 30 maart 2007 heeft het college een verzoek van [appellanten] om handhavend op te treden tegen de in opdracht van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Vodafone Libertel B.V. en de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid KPN B.V. geplaatste antenne-installaties op het perceel Willem de Zwijgerlaan 72 (hierna: het perceel) op te treden afgewezen.
Bij besluit van 18 december 2007 heeft het college het door [appellanten] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 4 december 2008, verzonden op 5 december 2008, heeft de rechtbank het door [appellanten] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en dat besluit vernietigd.
Bij uitspraak van 28 oktober 2009 in zaak nrs.
200900386/1/H1 en 200900450/1/H1, voor zover thans van belang, heeft de Afdeling het daartegen door KPN ingestelde hoger beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank van 4 december 2008 vernietigd, voor zover het door [appellanten] tegen het besluit van 18 december 2007, voor zover betrekking hebbend op de in opdracht van KPN geplaatste antenne-installatie, ingestelde beroep gegrond is verklaard en dat besluit in zoverre is vernietigd.
Bij besluit van 12 januari 2010 heeft het college het door [appellanten] tegen het besluit van 30 maart 2007 ingestelde bezwaar opnieuw opgegrond verklaard.
Bij uitspraak van 8 juli 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellanten] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellanten] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 18 augustus 2010, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 11 september 2010.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellanten] hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 februari 2011, waar [appellant A], in persoon, en het college, vertegenwoordigd door W. Dooijes, werkzaam in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
Voorts zijn ter zitting Vodafone, vertegenwoordigd door mr. E.H.J. Eussen, en KPN, vertegenwoordigd door C.J. van Stralendorff, als partij gehoord.
2.1. De voorliggende antenne-installatie, geplaatst in opdracht van Vodafone, is opgericht op de klokkentoren van een voormalig kerkgebouw, dat thans een woonfunctie heeft. Voorts was ten tijde van het besluit van 12 januari 2010 een kap van kunststof in metselwerkmotief in de klokkentoren geplaatst en was de installatie van een zogenoemde camouflagekoker voorzien. Deze zijn inmiddels verwijderd, zo heeft het college desgevraagd ter zitting medegedeeld.
Op dezelfde klokkentoren is een in opdracht van KPN geplaatste antenne-installatie opgericht. De antenne-installaties zijn identiek.
2.2. In de uitspraak van 4 december 2008 heeft de rechtbank geoordeeld dat voor de door KPN en Vodafone geplaatste antenne-installaties een bouwvergunning is vereist, aangezien de klokkentoren deel uitmaakt van het voormalige kerkgebouw, dat thans een woonfunctie heeft.
2.3. In de uitspraak van 28 oktober 2009 in zaak nrs.
200900386/1/H1 en 200900450/1/H1heeft de Afdeling overwogen dat voor de door KPN geplaatste antenne-installatie geen bouwvergunning is vereist, aangezien de klokkentoren een afzonderlijk bouwwerk, geen gebouw zijnde, is en aan de eisen van artikel 3, eerste lid, aanhef en onder e, sub 1o, van het Besluit bouwvergunningsvrije en lichtbouwvergunningplichtige bouwwerken (hierna: het Bblb) is voldaan.
2.4. Bij het besluit van 12 januari 2010 heeft het college de weigering handhavend op te treden tegen de in opdracht van Vodafone geplaatste antenne-installatie, camouflagekoker en kunststof kap gehandhaafd. Daartoe heeft het zich onder verwijzing naar voormelde uitspraak van de Afdeling van 28 oktober 2009 op het standpunt gesteld dat voor het oprichten van de antenne-installatie geen bouwvergunning is vereist en ten aanzien van de camouflagekoker en de kap concreet zicht op legalisering bestaat, nu Vodafone te kennen heeft gegeven deze op korte termijn te zullen verwijderden.
2.5. [appellanten] betogen dat de rechtbank heeft miskend dat voor de door Vodafone geplaatste antenne-installatie een bouwvergunning is vereist. Daartoe voeren zij in de eerste plaats aan dat de uitspraak van de rechtbank van 4 december 2008, voor zover daarbij het door [appellanten] tegen het besluit van 18 december 2007, voor zover betrekking hebbend op de in opdracht van Vodafone geplaatste antenne-installatie, ingestelde beroep gegrond is verklaard en dat besluit in zoverre is vernietigd, gezag van gewijsde heeft. Subsidiair betogen zij dat nu de camouflagekoker en de kunststof kap van Vodafone zijn verwijderd, de antenne-installatie niet meer aan de in artikel 3, eerste lid, aanhef en onder e, sub 1o, van het Bblb gestelde vereisten voldoet. In dit verband voeren zij verder aan dat de klokkentoren ten tijde van belang een gebouw, als bedoeld in artikel 1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Woningwet, was.
2.5.1. Ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef en onder c van de Woningwet moet onder gebouw worden verstaan: elk bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, aanhef en onder e, sub 1o, van het Bblb is geen vergunning vereist het oprichten van een antenne-installatie ten behoeve van mobiele telecommunicatie, mits bij bouwen op of aan een bouwwerk de hoogte van de antenne, met antennedrager, gemeten vanaf de voet, of indien bevestigd aan een gevel van een gebouw, gemeten vanaf het punt waarop de antenne, met antennedrager, het dakvlak kruist, minder is dan 5 m, en:
1) de antenne, met antennedrager, geplaatst is op een hoogte van meer dan 9 m, gemeten vanaf het bij het bouwwerk aansluitende terrein,
- inpandig of ondergronds is geplaatst, of
- op een plat dak is geplaatst, kleiner is dan 2 m3 en meer dan 1 m achter de dakrand is geplaatst,
3) de bedrading in of direct langs de antennedrager of inpandig is aangebracht, dan wel in een kabelgoot, mits deze kabelgoot meer dan 1 m achter de voorgevel is geplaatst, en
4) de antennedrager bij plaatsing op het dak van een gebouw:
- aan of bij een op het dak aanwezig object is geplaatst,
- in het midden van het dak is geplaatst, of
- elders op het dak is geplaatst, mits de afstand in m tot de voorgevel van het bouwwerk ten minste gelijk is aan: 18 gedeeld door de hoogte waarop de antenne, met antennedrager, is geplaatst, gemeten vanaf het bij het gebouw aansluitende terrein tot aan de voet van de antenne, met antennedrager.
2.5.2. Omdat de vraag of sprake is van een overtreding een ambtshalve te beoordelen aspect betreft, brengt het in de uitspraak van de rechtbank van 4 december 2008 daaromtrent gegeven oordeel, ondanks dat tegen die uitspraak in zoverre geen hoger beroep is ingesteld, niet mee dat de Afdeling aan dat oordeel gehouden is.
Zoals hiervoor onder 2.3 is vermeld heeft de Afdeling in voormelde uitspraak van 28 oktober 2009 overwogen dat de klokkentoren een bouwwerk, geen gebouw zijnde, is en dat voor de in opdracht van KPN op de klokkentoren geplaatste antenne-installatie geen bouwvergunning is vereist, aangezien is voldaan aan de eisen van artikel 3, eerste lid, aanhef en onder e, sub 1o, van het Bblb, waaronder de eis dat de bedrading direct langs de klokkentoren is geplaatst. De in opdracht van Vodafone op deze zelfde klokkentoren geplaatste antenne-installatie is identiek aan die van KPN en ook de overige omstandigheden zijn volledig gelijk. De Afdeling ziet dan ook geen aanleiding om daarover in dit geval anders te oordelen.
Gelet hierop is de rechtbank terecht tot de conclusie gekomen dat voor de door Vodafone geplaatste antenne-installatie geen bouwvergunning is vereist. Het betoog faalt.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd met verbetering van de gronden waarop deze rust.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, voorzitter, en mr. C.J.M. Schuyt en mr. J. Hoekstra, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.E.B. de Haseth, ambtenaar van staat.
w.g. Troostwijk w.g. De Haseth
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 23 maart 2011