200910313/1/H3.
Datum uitspraak: 23 maart 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
1. [appellant sub 1],
2. de vereniging Vereniging tot behoud van negentiende- en twintigste-eeuws cultuurgoed in Nederland, het Cuypersgenootschap,
3. de stichting Stichting Monumenten Amsterdam-Noord
(hierna: [appellant sub 1] en anderen), allen wonend, onderscheidenlijk gevestigd, te Amsterdam,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 18 november 2009 in de zaken nrs. 07/4494 en 07/4495 in het geding tussen:
het dagelijks bestuur van het Stadsdeel Amsterdam-Noord.
Bij besluit van 22 november 2006 heeft het dagelijks bestuur aan de Woningstichting Eigen Haard en de stichting Woonmaatschappij Amsterdam (thans: de stichting Stichting Ymere), beide gevestigd te Amsterdam (hierna: vergunninghoudsters) vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het vernieuwen van trappenhuizen, plaatsen van entreegebouwtjes ter plaatse van de hoofdtrappenhuizen, het vervangen van aluminium puien, het upgraden van galerijen en arcades en vervangen van houten gevelkozijnen, alsmede het vervangen van de technische installatie van het wooncomplex aan Het Hoogt, Het Laagt, Bovenover en Benedenlangs, bekend als het Plan van Gool te Amsterdam.
Bij onderscheiden besluiten van 9 oktober 2007, ten aanzien van de door de stichting Stichting Monumenten Amsterdam-Noord gemaakte bezwaren gewijzigd bij besluit van 3 april 2008, heeft het dagelijks bestuur de door [appellant sub 1] en anderen daartegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 18 november 2009, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellant sub 1] en anderen daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellant sub 1] en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 30 december 2009, hoger beroep ingesteld.
Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
Vergunninghoudsters hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Het dagelijks bestuur en [appellant sub 1] en anderen hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 juli 2010, waar [appellant sub 1] in persoon, [vicevoorzitter] van het Cuypersgenootschap, en [voorzitter] van de stichting Stichting Monumenten Amsterdam-Noord, en het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door D. Haak, werkzaam in dienst van het stadsdeel, zijn verschenen.
Voorts zijn ter zitting vergunninghoudsters, vertegenwoordigd door R. Oosterloo en mr. E. van Tuyl, als partij gehoord.
De zaak is gezamenlijk behandeld met de zaak nr.
200910269/1/H3.
Na het sluiten van het onderzoek ter zitting heeft de Afdeling de zaken gesplitst en het onderzoek in deze zaak heropend.
Van de zijde van het dagelijks bestuur zijn desverzocht nadere stukken ontvangen. [appellant sub 1] en anderen hebben nadere stukken ingediend. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
Met toestemming van partijen is afgezien van een hernieuwde behandeling ter zitting.
Bij tussenuitspraak van 10 november 2010 in zaak nr.
200910313/1/T1/H3heeft de Afdeling het dagelijks bestuur opgedragen om binnen 8 weken na de verzending ervan het daarin omschreven gebrek in de besluiten van 9 oktober 2007 en het besluit van 3 april 2008 te herstellen dan wel in de plaats daarvan andere besluiten te nemen. Deze uitspraak is aangehecht.
Bij schrijven van 16 december 2010, bij de Raad van State ingekomen op 22 december 2010, heeft het college de besluiten van 9 oktober 2007 en het besluit van 3 april 2008 onder aanvulling van de motivering gehandhaafd.
Bij brief van 11 januari 2011 zijn partijen in de gelegenheid gesteld hun zienswijze over het schrijven van het college van 16 december 2010 naar voren te brengen.
Bij brief van 4 februari 2011 hebben [appellant sub 1] en anderen een zienswijze naar voren gebracht.
Vervolgens heeft de Afdeling het onderzoek gesloten.
2.1. De Afdeling heeft in de tussenuitspraak overwogen dat het dagelijks bestuur bij het verlenen van vrijstelling krachtens artikel 19, derde lid, van de WRO, zoals het dat heeft gedaan, in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb, onvoldoende draagkrachtig heeft gemotiveerd dat in overeenstemming met de voor de toepassing van deze bevoegdheid vastgestelde beleidsregels is gehandeld. Verwezen wordt in dit verband naar hetgeen in de tussenuitspraak onder 2.8.3 is overwogen.
2.2. In zijn schrijven van 16 december 2010 heeft het dagelijks bestuur te kennen gegeven dat het toepassing geeft aan de in de beleidsregels vervatte mogelijkheid om op deze regels een uitzondering te maken voor afwijkingen van ondergeschikte aard. Het dagelijks bestuur ziet daartoe in dit geval aanleiding, omdat de uitbreiding van 5,5 m² per entreegebouw boven de volgens de beleidsregels toegestane uitbreiding van 25 m² tot 30,5 m² niet tot gevolg heeft dat zich een beperking van doorzichten en openheid van het gebied voordoet, de uitbreiding tot een beperkte toename van het bebouwd oppervlakte leidt en het in de beleidsregels vervatte maximale bebouwingspercentage van 50 niet wordt overschreden.
2.3. De Afdeling acht deze motivering voldoende om het verlenen van vrijstelling krachtens artikel 19, derde lid, van de WRO te kunnen dragen. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat het dagelijks bestuur zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat een uitbreiding van het bruto-vloeroppervlak van de onderscheiden entreegebouwen met 5,5 m², boven op de volgens de beleidsregels toegestane 25 m², niet van dien aard is dat met deze uitbreiding de doorzichten en openheid dusdanig worden beperkt, zoals [appellant sub 1] en anderen betogen, dat deze uitbreiding niet van ondergeschikte aard kan worden geacht.
2.4. Gelet op hetgeen in de tussenuitspraak is overwogen, is het hoger beroep gegrond. De aangevallen uitspraak en de besluiten van 9 oktober 2007 en het besluit van 3 april 2008 dienen te worden vernietigd. Nu het dagelijks bestuur bij zijn schrijven van 16 december 2010 voldoende draagkrachtig heeft gemotiveerd dat in overeenstemming met de beleidsregels is gehandeld, ziet de Afdeling aanleiding om de rechtsgevolgen van de besluiten van 9 oktober 2007 en van 3 april 2008 met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb, in stand te laten.
2.5. Het dagelijks bestuur dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 18 november 2009 in zaken nrs. 07/4494 en 07/4495;
III. vernietigt de onderscheiden besluiten van het dagelijks bestuur van het Stadsdeel Amsterdam-Noord van 9 oktober 2007, kenmerk 274647, 274667, 274586 en het besluit van 3 april 2008, kenmerk 274586;
IV. bepaalt dat de rechtsgevolgen van die besluiten geheel in stand blijven;
V. veroordeelt het dagelijks bestuur van het Stadsdeel Amsterdam-Noord tot vergoeding van bij [appellant sub 1], de vereniging Vereniging Cuypersgenootschap, de stichting Stichting Monumenten Amsterdam-Noord in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 24,29 (zegge: vierentwintig euro en negenentwintig cent), met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;
VI. gelast dat het dagelijks bestuur van het Stadsdeel Amsterdam-Noord aan [appellant sub 1], de vereniging Vereniging Cuypersgenootschap, de stichting Stichting Monumenten Amsterdam-Noord het door hen betaalde griffierecht ten bedrage van € 366,00 (zegge: driehonderdzesenzestig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, voorzitter, en mr. J.C. Kranenburg en mr. N.S.J. Koeman, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.E.B. de Haseth, ambtenaar van staat.
w.g. Van Altena w.g. De Haseth
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 23 maart 2011