201003372/1/R2.
Datum uitspraak: 23 maart 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], wonend te Oostkapelle, gemeente Veere,
de raad van de gemeente Veere,
verweerder.
Bij besluit van 28 januari 2010 heeft de raad het bestemmingsplan "Buitengebied 5e herziening" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellante], bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 7 april 2010, beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn door [appellante] aangevuld bij brief van 4 februari 2011.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld heeft [belanghebbende] een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellante] en [belanghebbende] hebben nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 februari 2011, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. W. Krijger, en de raad, vertegenwoordigd door mr. B.A.M. Suijkerbuijk en L.M. Louwerse, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts zijn ter zitting [belanghebbende], vertegenwoordigd door [gemachtigde] en bijgestaan door mr. K.M. Moeliker, advocaat te Middelburg, en H.P. Gerlings verschenen.
2.1. Het beroep van [appellante] voor zover gericht tegen de vaststelling van artikel 13, lid 9A, onder b, van de planregels steunt niet op een bij de raad ingebrachte zienswijze.
Ingevolge artikel 8.2, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna Wro), gelezen in samenhang met artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), kan door een belanghebbende slechts beroep worden ingesteld tegen het besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan, voor zover dit beroep de vaststelling van plandelen, regels of aanduidingen betreft die de belanghebbende in een tegen het ontwerpplan bij de raad naar voren gebrachte zienswijze heeft bestreden.
[appellante] heeft ter zitting in dit verband aangevoerd dat, naast de door haarzelf ingediende zienswijze, de door de Stichting Vrije Recreatie (hierna: SVR) ingediende zienswijze mede namens haar is ingediend. In deze zienswijze is onder meer bedoeld op te komen tegen artikel 13, lid 9A, onder b. De vermelding in de zienswijze van de SVR dat de zienswijze "mede namens de bij ons aangesloten deelnemers, woonachtig in de gemeente Veere" is ingediend is dermate onbepaald, dat de zienswijze niet geacht kan worden naar voren te zijn gebracht namens de individuele deelnemers in de gemeente Veere, doch uitsluitend door de SVR zelf.
Nu [appellante] tegen artikel 13, lid 9A, onder b, geen zienswijze heeft ingediend en geen omstandigheid heeft aangevoerd op grond waarvan dit haar redelijkerwijs niet kan worden verweten, is het beroep in zoverre niet-ontvankelijk.
2.2. [appellante] heeft bij brief van 4 februari 2011 haar beroepschrift uitgebreid met een beroep tegen de plaatsing op voorschriftenlijst 10A van een kleinschalig kampeerterrein aan de Brouwerijweg 9 te Aagtekerke.
Ingevolge artikel 6:8, vierde lid, van de Awb liep de wettelijke beroepstermijn van 26 februari 2010 tot en met 8 april 2010. [appellante] heeft derhalve wat betreft het instellen van beroep tegen voorschriftenlijst 10A van het plan de wettelijke beroepstermijn overschreden. Wanneer het beroepschrift na afloop van de daarvoor gestelde termijn is ingediend, blijft op grond van artikel 6:11 van de Awb de niet-ontvankelijkverklaring achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. De door [appellante] gestelde omstandigheid dat de rechtbank Middelburg op 21 januari 2010 een uitspraak heeft gedaan over de uitleg van het begrip 'reëel agrarisch bedrijf' in het bestemmingsplan "Buitengebied" kan niet als een dergelijk feit worden gezien, nu deze uitspraak reeds voor de beroepstermijn is gedaan.
Het beroep is ook in zoverre niet-ontvankelijk.
2.2. Het bestemmingsplan strekt tot de aanpassing van een aantal voorschriften van het bestemmingsplan "Buitengebied".
2.3. [appellante] voert aan dat de herziening van het bestemmingsplan "Buitengebied" had moeten worden aangegrepen om het begrip 'reëel agrarisch bedrijf' te herijken.
2.3.1. In het plan is geen nieuwe begripsbepaling voor een 'reëel agrarisch bedrijf' opgenomen en de raad heeft hiertoe naar aanleiding van de zienswijze ook geen aanleiding gezien. Gelet op de systematiek van de Wro komt de raad in beginsel een grote mate van beleidsvrijheid toe bij het bepalen van wat hij wel en niet in een partiële herziening van een bestemmingsplan opneemt. In hetgeen [appellante] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de begripsbepaling 'reëel agrarisch bedrijf', zoals opgenomen in het bestemmingsplan "Buitengebied", strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening en dat deze geen aanpassing behoeft. Zij neemt daarbij in aanmerking dat [appellante] niet aannemelijk heeft gemaakt dat de begripsbepaling op zich onduidelijk is.
2.4. In hetgeen [appellante] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het bestemmingsplan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep is voor zover ontvankelijk ongegrond.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep niet-ontvankelijk, voor zover het is gericht tegen de vaststelling van artikel 13, lid 9A, onder b, van de planregels en de plaatsing op voorschriftenlijst 10A van een kampeerterrein aan de Brouwerijweg 9 te Aagtekerke;
II. verklaart het beroep, voor zover ontvankelijk, ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. G.N. Roes, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. H.E. Troost, ambtenaar van staat.
w.g. Roes w.g. Troost
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 23 maart 2011