201004586/1/R2.
Datum uitspraak: 23 maart 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
de raad van de gemeente Brummen,
verweerder.
Bij besluit van 28 januari 2010, kenmerk RB09.0032/AN, heeft de raad het bestemmingsplan "Kom Eerbeek" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 10 mei 2010, beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 maart 2011, waar de raad, vertegenwoordigd door drs. ing. A. Noordermeer, werkzaam bij de gemeente, is verschenen.
Ten aanzien van de ontvankelijkheid
2.1. Voor zover de raad in zijn verweerschrift aanvoert dat het beroep van [appellant] niet-ontvankelijk dient te worden verklaard omdat [appellant] in zijn zienswijze niet is opgekomen tegen het uitsluiten van de uitoefening van een aan huis gebonden beroep in vrijstaande bijgebouwen, overweegt de Afdeling als volgt. Vaststaat dat de zienswijze van [appellant] mede is gericht tegen het inperken van de bouw- en gebruiksmogelijkheden van zijn perceel ten opzichte van het vorige bestemmingsplan en derhalve tegen het plandeel met de bestemming "Wonen" voor zijn perceel. Nu het in beroep aangevoerde eveneens betrekking heeft op het plandeel met de bestemming "Wonen" voor zijn perceel, bestaat er geen grond om het beroep van [appellant] niet-ontvankelijk te verklaren.
Ten aanzien van het beroep inhoudelijk
2.2. [appellant] kan zich niet verenigen met de vaststelling van het plan voor zover dit betrekking heeft op het plandeel met de bestemming "Wonen" voor zijn perceel [locatie] te Eerbeek (hierna: het perceel). Onder verwijzing naar het vorige bestemmingsplan en de aan hem verleende bouwvergunning 1e fase, voert hij aan dat het plan ten onrechte niet voorziet in het gebruik van een vrijstaand bijgebouw ten behoeve van een aan huis gebonden beroep. De verdere beperking van het gebruik van ruimte voor aan huis gebonden beroepen tot gebruikers van de woning, acht hij in strijd met de rechtszekerheid. Hij vreest dat zijn levenspartner, die niet op het adres [locatie] te Eerbeek staat ingeschreven, daardoor geen gebruik kan maken van het bijgebouw. Daarnaast voert hij aan dat het plan, gelet op zijn contact met ambtenaren van de afdeling Ruimte van de gemeente, in strijd met het vertrouwensbeginsel is vastgesteld. Tenslotte voert hij aan dat het plan in strijd is met het gelijkheidsbeginsel, omdat een gelegenheid voor bed-and-breakfast wel onder omstandigheden is toegestaan in een vrijstaand bijgebouw.
2.3. De raad stelt zich op het standpunt dat de bestemming "Wonen" voldoende mogelijkheden biedt voor het uitoefenen van aan huis gebonden beroepen in een woning. Daarnaast stelt de raad dat de concrete plannen van [appellant] om in een vrijstaand bijgebouw op zijn perceel een aan huis gebonden beroep uit te oefenen, ten tijde van de vaststelling van het plan niet bekend waren, zodat deze niet bij de planvorming konden worden betrokken.
2.4. Aan het perceel zijn de bestemmingen "Wonen" en "Tuin" toegekend. Ingevolge artikel 19.1 van de planregels zijn voor de voor "Wonen" aangewezen gronden bestemd voor, voor zover hier van belang, wonen en het uitoefenen van een aan huis verbonden beroep (lees: een aan huis gebonden beroep).
Ingevolge artikel 19.2.6, aanhef en onder b, voor zover van belang, geldt voor het uitoefenen van een aan huis gebonden beroep dat degene die gebruiker is van de woning ook degene moet zijn die het aan huis gebonden beroep uitoefent, en ingevolge ditzelfde artikel onder c, dat vrijstaande bijgebouwen niet mogen worden gebruikt voor de uitoefening van een aan huis gebonden beroep.
2.5. Naar het oordeel van de Afdeling heeft [appellant] zijn belang bij het uitoefenen van een aan huis gebonden beroep in een vrijstaand bijgebouw, in relatie bezien tot de alternatieven die het plan biedt voor aan huis gebonden beroepen, niet onderbouwd. Voor zover hij betoogt dat het gebruik van het vrijstaande bijgebouw ten behoeve van een aan huis gebonden beroep een bestaand recht betreft, is allereerst van belang dat het vorige bestemmingsplan "Eerbeek Oude Dorp 1984" niet voorzag in het uitoefenen van een aan huis gebonden beroep in een vrijstaand bijgebouw op het perceel. Daarnaast is van betekenis dat de aan hem verleende bouwvergunning 1e fase niet is verleend voor het gebruik van het vrijstaande bijgebouw ten behoeve van een aan huis gebonden beroep, maar voor een hobbyruimte, stallingsruimte en het opbergen van tuingereedschap. Derhalve staat bovendien vast dat [appellant] niet, ook in zijn zienswijze niet, voor de vaststelling van het plan bij de raad het door hem voorgestane gebruik kenbaar heeft gemaakt.
Voor zover [appellant] voorts betoogt dat de in artikel 19.2.6, aanhef en onder b, van de planregels, neergelegde bepaling in strijd is met de rechtszekerheid, overweegt de Afdeling dat de raad ter zitting heeft toegelicht dat in dit verband niet van doorslaggevende betekenis is of een persoon op het adres staat ingeschreven maar of deze persoon feitelijk gebruik maakt van de woning. Naar het oordeel van de Afdeling is voldoende duidelijk wat deze bepaling vereist en leidt het niet tot een rechtsonzekere situatie.
Over het betoog van [appellant] dat het vertrouwensbeginsel is geschonden, wordt overwogen dat in het algemeen geen rechten kunnen worden ontleend aan toezeggingen die zijn gedaan door niet ter zake beslissingsbevoegden. De bevoegdheid tot het vaststellen van een bestemmingsplan berust niet bij een ambtenaar, maar bij de raad. De raad heeft het plan op dit punt derhalve niet in strijd met het vertrouwensbeginsel vastgesteld.
Ten aanzien van de door [appellant] gemaakte vergelijking met de op 20 mei 2010 vastgestelde beleidsregels Bed & Breakfastvoorzieningen gemeente Brummen wordt overwogen dat de raad zich op het standpunt heeft gesteld dat deze situatie verschilt van de aan de orde zijnde situatie omdat deze beleidsregels, anders dan de regels voor aan huis gebonden beroepen, erop zijn gericht het toerisme binnen de gemeente te stimuleren, hetgeen een belangrijk speerpunt is van de gemeente. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de door [appellant] genoemde situatie niet overeenkomt met de thans aan de orde zijnde situatie.
Gelet op het voorgaande heeft de raad in redelijkheid de bestemming "Wonen" aan het perceel kunnen toekennen. Het betoog faalt.
2.6. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.J.A.M. Broekman, ambtenaar van staat.
w.g. Van Sloten w.g. Broekman
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 23 maart 2011