ECLI:NL:RVS:2011:BP8784

Raad van State

Datum uitspraak
23 maart 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200904631/1/M2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • T.G. Drupsteen
  • C.W. Mouton
  • W.J. Deetman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van hogere geluidgrenswaarden voor woningen in bestemmingsplan Braassemerland

In deze zaak heeft de Raad van State op 23 maart 2011 uitspraak gedaan over het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Kaag en Braassem, dat op 23 september 2008 hogere geluidgrenswaarden had vastgesteld voor woningen in het bestemmingsplan 'Braassemerland'. De hogere waarden waren vastgesteld in het kader van de Wet geluidhinder, specifiek artikel 83, en betroffen de geluidbelasting van het wegverkeer op de Nieuwe weg 1. De appellanten, bestaande uit vier bewoners, hebben beroep ingesteld tegen dit besluit, waarbij zij hun bezwaren hebben geuit over de toelaatbare geluidbelasting en de procedure rondom de terinzagelegging van relevante documenten.

De Raad van State heeft in haar overwegingen vastgesteld dat de situering van de Nieuwe weg 1 in het bestemmingsplan is vastgelegd en dat bezwaren tegen deze situering in het kader van een beroep tegen het bestemmingsplan moeten worden beoordeeld. De Afdeling heeft ook gekeken naar de argumenten van de appellanten over de terinzagelegging van akoestische rapporten en de motivering van het college met betrekking tot de geluidwerende maatregelen. Het college heeft verklaard dat alle relevante akoestische onderzoeken ter inzage hebben gelegen en dat de gekozen maatregelen effectiever zijn dan de door de appellanten voorgestelde geluidschermen.

Uiteindelijk heeft de Raad van State geoordeeld dat de beroepsgronden van de appellanten niet allemaal gegrond zijn, maar heeft zij wel vastgesteld dat het college niet heeft voldaan aan de verplichtingen van artikel 110a, zesde lid, van de Wet geluidhinder. Dit leidde tot de vernietiging van het besluit voor zover het hogere geluidgrenswaarden betreft voor de woningen aan [locatie 2] en [locatie 3] te Roelofarendsveen. De rechtsgevolgen van het besluit blijven echter in stand, wat betekent dat de eerder vastgestelde waarden voorlopig blijven gelden. De appellanten zijn in hun proceskosten vergoed.

Uitspraak

200904631/1/M2.
Datum uitspraak: 23 maart 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te [woonplaats],
2. [appellant sub 2A] en [appellante sub 2B], wonend te [woonplaats],
(hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 2])
3. [appellant sub 3], wonend te [woonplaats],
4. [appellant sub 4], wonend te [woonplaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Kaag en Braassem, voorheen het college van burgemeester en wethouders van Alkemade,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 23 september 2008 heeft het college ten behoeve van het bestemmingsplan "Braassemerland" hogere waarden als bedoeld in artikel 83 van de Wet geluidhinder voor de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting vanwege onder meer het wegverkeer van de Nieuwe weg 1 vastgesteld voor een aantal bestaande en nieuwe woningen. Dit besluit is op 18 juni 2009 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 26 juni 2009, [appellant sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 28 juli 2009, [appellant sub 3] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 28 juli 2009, en [appellant sub 4] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 29 juli 2009, beroep ingesteld.
[appellant sub 3] en het college hebben nadere stukken ingediend.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 februari 2011, waar [appellant sub 2], bijgestaan door mr. R.H.A. ter Huurne, [appellant sub 4], bijgestaan door J. Hospes MPM, en het college, vertegenwoordigd door mr. H.J.M. Winkelhuijzen, advocaat te Alphen aan den Rijn, mr. J. van Nuland, J.J. Démoed, M.O. van der Weide en A.J.P.Nijenhof, bijgestaan door drs. D. van Beusekom en ing. A. van den Berg, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 83, eerste lid, van de Wet geluidhinder kan voor de ter plaatse ten hoogste toelaatbare geluidbelasting van 48 dB als bedoeld in artikel 82, eerste lid, een hogere dan deze waarde worden vastgesteld, met dien verstande dat deze waarde, buiten de in de volgende leden bedoelde gevallen, voor woningen in buitenstedelijk gebied 53 dB en voor woningen in stedelijk gebied 58 dB niet te boven mag gaan.
Ingevolge artikel 83, derde lid, aanhef en onder a, van de Wet geluidhinder kan bij toepassing van het eerste lid met betrekking tot woningen in een stedelijk gebied die reeds aanwezig of in aanbouw zijn, voor de toekomstige geluidbelasting vanwege een weg die nog niet geprojecteerd is, een hogere dan de in het eerste lid genoemde waarde worden gesteld, met dien verstande dat deze waarde 63 dB niet te boven mag gaan.
Ingevolge artikel 110a, vijfde lid, van de Wet geluidhinder kan het college slechts toepassing geven aan de in het eerste lid van dit artikel toegekende bevoegdheid tot het vaststellen van een hogere waarde voor de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting indien toepassing van maatregelen, gericht op het terugbrengen van de geluidbelasting vanwege de weg, van de gevel van de betrokken woningen tot de hoogste toelaatbare geluidbelasting onvoldoende doeltreffend zal zijn dan wel overwegende bezwaren ontmoet van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard.
2.2. Voor zover [appellant sub 1] en [appellant sub 4] zich niet kunnen verenigen met de situering van het tracé van de Nieuwe weg 1, overweegt de Afdeling dat deze situering is vastgelegd in het bestemmingsplan 'Braassemerland' en dat bezwaren daartegen slechts kunnen worden beoordeeld in het kader van een beroep tegen de vaststelling van dit bestemmingsplan.
2.3. [appellant sub 4] betoogt dat een aantal essentiële stukken, met name geluidrapporten, die voor een beoordeling van het ontwerp redelijkerwijs nodig waren, ten onrechte niet ter inzage hebben gelegen.
2.3.1. Het college heeft ter zitting verklaard dat met het ontwerpbesluit alle op dat moment beschikbare akoestische onderzoeken ter inzage hebben gelegen.
2.3.2. Ingevolge artikel 3:11, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht legt het bestuursorgaan het ontwerp van het te nemen besluit, met de daarop betrekking hebbende stukken die redelijkerwijs nodig zijn voor een beoordeling van het ontwerp, ter inzage.
2.3.3. [appellant sub 4] heeft zijn stelling dat een of meer akoestische rapporten ten onrechte niet met het ontwerpbesluit ter inzage hebben gelegen, niet aannemelijk gemaakt.
De beroepsgrond faalt.
2.4. [appellant sub 4] betoogt dat in het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd is ingegaan op de door hem over het ontwerp daarvan ingebrachte zienswijzen.
2.4.1. In de considerans van het bestreden besluit is het college ingegaan op de door [appellant sub 4] ingebrachte zienswijzen. Verder is mede voor de beantwoording van door [appellant sub 4] ingebrachte zienswijzen de notitie 'Aanvulling wegverkeerslawaai Braassemerland' van Goudappel Coffeng B.V. van 19 september 2008 opgesteld. Gelet hierop is de Afdeling van oordeel dat het college er in het bestreden besluit aldus genoegzaam blijk van heeft gegeven de door [appellant sub 4] ingebrachte zienswijzen bij zijn besluitvorming te hebben betrokken.
De beroepsgrond faalt.
2.5. [appellant sub 4] betoogt dat onvoldoende is gemotiveerd waarom geluidschermen niet wenselijk zijn.
2.5.1. Het bestreden besluit is gebaseerd op diverse geluidrapporten en aanvullende notities. In onder meer de door Tauw B.V. opgestelde 'Notitie hogere grenswaarden aanvraag "Braassemerland", na aanvullende berekeningen en zienswijzen' van 22 september 2008, wordt gemotiveerd uiteengezet dat in dit geval bronmaatregelen worden toegepast. Deze bronmaatregelen betreffen een zodanige centrale situering van het tracé dat de afstand van de Nieuwe weg 1 tot de omliggende woningen wordt vergroot en het toepassen van geluidreducerend asfalt. Deze maatregelen zijn volgens het college effectiever dan de door [appellant sub 4] voorgestane maatregel van een geluidscherm, die onvoldoende doeltreffend is dan wel stuit op overwegende bezwaren van verkeerskundige, landschappelijke of financiële aard. Het betoog van [appellant sub 4] geeft geen aanleiding voor het oordeel dat dit standpunt onjuist zou zijn.
De beroepsgrond faalt.
2.6. [appellant sub 3] betoogt dat de voor zijn woning aan [locatie 1] vastgestelde hogere geluidgrenswaarde van 50 dB te laag is.
2.6.1. Uit de berekeningen van het geluidrapport van Tauw B.V. van 26 juni 2009 volgt dat, indien geluidreducerend asfalt wordt toegepast - te weten het toepassen van een dunne deklaag als wegdekverharding, enkellaags ZOAB of asfaltsoort ZSA-SD - de geluidbelasting vanwege de Nieuwe weg 1 ter plaatse van de woning aan de [locatie 1] onderscheidenlijk 49, 50 en 48 dB bedraagt. In hetgeen [appellant sub 3] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat deze resultaten onjuist zijn. Derhalve heeft [appellant sub 3] niet aannemelijk gemaakt dat de in het bestreden besluit opgenomen hogere waarde van 50 dB voor de desbetreffende woning te laag is vastgesteld.
De beroepsgrond faalt.
2.7. [appellant sub 4] betoogt dat in het bestreden besluit niet is gemotiveerd welke concrete gevelmaatregelen getroffen zullen worden om te bevorderen dat de geluidbelasting vanwege de Nieuwe weg 1 ten hoogste 33 dB bedraagt.
2.7.1. In artikel 111, tweede lid, van de Wet geluidhinder, voor zover hier van belang, is bepaald dat indien met betrekking tot de gevels van in aanbouw zijnde of aanwezige woningen een hogere geluidbelasting dan 48 dB, vanwege een weg, als de ten hoogste toelaatbare is vastgesteld, burgemeester en wethouders met betrekking tot de geluidwering van die gevels maatregelen treffen om te bevorderen dat de geluidbelasting, vanwege de weg, binnen de woning bij gesloten ramen ten hoogste 33 dB bedraagt.
2.7.2. De plicht tot het treffen van maatregelen vloeit rechtstreeks voort uit artikel 111 van de Wet geluidhinder. Mocht ten tijde van het bestreden besluit nog niet zijn onderzocht welke maatregelen moeten worden getroffen teneinde aan de voorgeschreven norm van 33 dB te voldoen, dan kan dit derhalve de rechtmatigheid van het bestreden besluit niet raken.
De beroepsgrond faalt.
2.8. [appellant sub 2] vreest ontoelaatbare geluidoverlast door cumulatie van geluid. [appellant sub 4] betoogt dat de geluidbelasting van de HSL ten onrechte niet is meegenomen in de berekeningen van de gevelbelasting van de omliggende woningen.
2.8.1. Ingevolge artikel 110a, zesde lid, van de Wet geluidhinder stellen burgemeester en wethouders, indien artikel 110f van toepassing is, slechts hogere waarden vast voor zover de gecumuleerde geluidbelastingen na de correctie op grond van artikel 110f, derde lid, niet leiden tot een naar hun oordeel onaanvaardbare geluidbelasting.
Ingevolge artikel 110f, eerste lid, voor zover hier van belang, dient ter plaatse van een woning waarop Afdeling 2, 2a, 3 en 4 van hoofdstuk VI van toepassing is en die in twee of meer aanwezige of toekomstige geluidzones als bedoeld in de artikelen 74 en 106b is gelegen, onderzoek te worden gedaan naar de effecten van de samenloop van de verschillende geluidbronnen. Aangegeven dient te worden op welke wijze met de samenloop rekening is gehouden bij de te treffen maatregelen.
Ingevolge het derde lid, voor zover hier van belang, is het eerste lid uitsluitend van toepassing indien voor een woning:
a. een hogere waarde zal worden vastgesteld, en
b. voor dezelfde woning de geluidbelasting, vanwege tenminste een andere geluidbron als bedoeld in het eerste lid, in de toekomstige situatie de voorkeurswaarde overschrijdt.
2.8.2. Uit het aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde rapport 'Onderzoek wegverkeerslawaai Braassemerland' van 4 april 2008 en de notities van 26 juni 2008 en van 19 september 2008 van Goudappel Coffeng, en die van Tauw van 11 juli 2008 en 22 september 2008 blijkt niet dat onderzoek is gedaan naar de effecten van de samenloop van verschillende geluidbronnen op de woningen van [appellant sub 2] en [appellant sub 4], gelegen aan [locatie 2] onderscheidenlijk [locatie 3] te Roelofarendsveen.
Uit tabel 5.2 van het na het bestreden besluit door Tauw opgestelde rapport 'Akoestisch onderzoek ontsluiting Braassemerland' van 26 juni 2009 blijkt dat de betreffende woningen, waarvoor bij het bestreden besluit hogere geluidgrenswaarden zijn vastgesteld, tevens in de geluidzone van de HSL liggen. Bovendien blijkt de geluidbelasting vanwege de HSL op deze woningen de voorkeursgrenswaarde te overschrijden.
Nu ook ten tijde van het bestreden besluit deze woningen in de geluidzone van de HSL lagen, was op dat moment voldaan aan de voorwaarden van artikel 110f, eerste en derde lid, van de Wet geluidhinder, zodat ingevolge het eerste lid op het college de verplichting rustte onderzoek te verrichten naar de effecten van de samenloop van de verschillende geluidbronnen. Het college heeft dit bij de voorbereiding van het bestreden besluit niet onderkend. Het college heeft in strijd met artikel 110a, zesde lid, niet beoordeeld of de gecumuleerde geluidbelasting aanvaardbaar is.
De beroepsgrond slaagt. Het bestreden besluit voor zover daarbij hogere geluidgrenswaarden voor de woningen aan [locatie 2] en [locatie 3] te Roelofarendsveen zijn vastgesteld, komt voor vernietiging in aanmerking.
2.8.3. Ter zitting heeft het college onder verwijzing naar een notitie van Tauw van 5 januari 2011 naar voren gebracht dat de gecumuleerde geluidbelastingen op de woningen aan [locatie 2] en [locatie 3] te Roelofarendsveen niet zullen leiden tot een onaanvaardbare geluidbelasting.
Volgens deze notitie treedt als gevolg van cumulatie een toename van de geluidniveaus van 2 dB op voor de woning aan [locatie 2] en van 4dB voor de woning aan [locatie 3]. In hetgeen [appellant sub 2] en [appellant sub 4] hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding om aan deze conclusies van de notitie te twijfelen. Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid alsnog op het standpunt kan stellen dat de gecumuleerde geluidbelastingen op de woningen aan [locatie 2]en [locatie 3] niet leiden tot een onaanvaardbare geluidbelasting. De Afdeling ziet hierin aanleiding te bepalen dat de rechtsgevolgen van het besluit in stand blijven.
2.9. De beroepen van [appellant sub 2] en [appellant sub 4] zijn gegrond. Het besluit van 23 september 2008 dient wegens strijd met 110a, zesde lid, van de Wet geluidhinder te worden vernietigd, voor zover daarbij hogere geluidgrenswaarden zijn vastgesteld voor de woningen aan [locatie 2] en [locatie 3] te Roelofarendsveen. De Afdeling zal evenwel bepalen dat de rechtsgevolgen ervan in stand blijven. De beroepen van [appellant sub 1] en [appellant sub 3] zijn ongegrond.
2.10. Het college van burgemeester en wethouders van Kaag en Braassem dient ten aanzien van [appellant sub 2] en [appellant sub 4] op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart de beroepen van [appellant sub 2A] en [appellante sub 2B] en [appellant sub 4] gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Kaag en Braassem van 23 september 2008, voor zover daarbij hogere geluidgrenswaarden zijn vastgesteld voor de woningen aan [locatie 2] en [locatie 3] te Roelofarendsveen;
III. bepaalt dat de rechtsgevolgen van dat besluit in stand blijven voor wat betreft de vaststelling van hogere geluidgrenswaarden voor de woningen [locatie 2] en [locatie 3] te Roelofarendsveen;
IV. verklaart de beroepen van [appellant sub 1] en [appellant sub 3] ongegrond;
V. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Kaag en Braassem tot vergoeding van bij [appellant sub 2A] en [appellante sub 2B] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 874,00 (zegge: achthonderdvierenzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;
veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Kaag en Braassem tot vergoeding van bij [appellant sub 4] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 874,00 (zegge: achthonderdvierenzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VI. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Kaag en Braassem aan appellanten het door hen voor de behandeling van de beroepen betaalde griffierecht ten bedrage van € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) voor [appellant sub 2A] en [appellante sub 2B], met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander, en € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) voor [appellant sub 4] vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. T.G. Drupsteen, voorzitter, en mr. C.W. Mouton en drs. W.J. Deetman, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. van Baaren, ambtenaar van staat.
w.g. Drupsteen w.g. Van Baaren
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 23 maart 2011
579-584.