201007463/1/H2.
Datum uitspraak: 30 maart 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de stichting Stichting Montessori Lyceum Hermans Jordan, gevestigd te Zeist (hierna: de stichting),
appellante,
de stichting Stichting Participatiefonds voor het Onderwijs (hierna: het Participatiefonds),
verweerster.
Bij besluit van 22 april 2009 heeft het Participatiefonds een verzoek van de stichting om de uitkeringskosten die voortvloeien uit het ontslag van een leerkracht (hierna: de betrokken leerkracht) uit vast dienstverband ten laste van het Participatiefonds te brengen, afgewezen.
Bij besluit van 25 juni 2010 heeft het Participatiefonds het hiertegen door de stichting gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft de stichting bij brief, bij de Raad van State per fax ingekomen op 30 juli 2010, beroep ingesteld.
Het Participatiefonds heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 maart 2011, waar de stichting, vertegenwoordigd door mr. I.A. Hoen, advocaat te Den Haag, en drs. J. van den Hoeve, en het Participatiefonds, vertegenwoordigd door mr. H.P. Coppens, werkzaam bij het Participatiefonds, zijn verschenen.
2.1. Bij besluit van 20 juni 2007 heeft het Participatiefonds een verzoek van de stichting om de uitkeringskosten die voortvloeien uit het ontslag van de betrokken leerkracht uit vast dienstverband ten laste van het Participatiefonds te brengen, afgewezen. Bij besluit van 21 april 2008 heeft het Participatiefonds het daartegen door de stichting gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 18 februari 2009 in zaak nr.
200803941/1heeft de Afdeling het door de stichting daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Bij brief van 27 februari 2009 heeft de stichting het Participatiefonds verzocht om alsnog de uitkeringskosten die voortvloeien aan het ontslag van de betrokken leerkracht voor zijn rekening te nemen, omdat uit de beslissing op bezwaar van het UWV van 29 november 2007 is gebleken dat de betrokken leerkracht met ingang van 27 december 2005 80 tot 100% arbeidsongeschikt was.
Bij besluit van 22 april 2009 heeft het Participatiefonds dit verzoek afgewezen, omdat geen sprake is van nieuwe feiten en/of omstandigheden als bedoeld in artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb). Voorts heeft het Participatiefonds zich in dit besluit op het standpunt gesteld dat niet is gesteld of gebleken dat sprake is van zwaarwegende omstandigheden die volledig buiten de risico- en invloedsfeer van de stichting zijn gelegen op grond waarvan kan worden afgeweken van het Reglement.
2.2. De stichting betoogt dat het Participatiefonds zich in het besluit op bezwaar ten onrechte op het standpunt stelt dat geen sprake is van nieuwe feiten en/of omstandigheden. Zij voert daartoe aan dat zij in bezwaar heeft aangevoerd dat de door het Algemeen bestuur van het Participatiefonds aanvaarde beleidsnotitie van het bestuursbureau van 29 november 2004 (hierna: de beleidsnotitie) haar bekend is geworden door de uitspraak van de Afdeling van 18 februari 2009 in zaak nr.
200803407/1, zodat zij niet eerder naar voren heeft kunnen brengen dat het Participatiefonds bij het nemen van het besluit van 20 juni 2007 ten onrechte is uitgegaan van de definitie van outplacement zoals is opgenomen in de uitspraak van de Afdeling van 9 mei 2007 en het Reglement voor het schooljaar 2008-2009, omdat het ontslag van de betrokken leerkracht heeft plaatsgevonden vóór deze periode. Uit de beleidsnotitie blijkt dat, ten tijde hier van belang, niet was vereist dat sprake was van een gespecificeerd aanbod noch dat het aanbod door de werkgever werd gefinancierd. Volgens de stichting voldeed het geboden outplacementtraject aan de vereisten.
Verder betoogt de stichting dat het Participatiefonds heeft miskend dat sprake is van zwaarwegende omstandigheden die afwijking van het Reglement rechtvaardigen.
2.2.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (bijvoorbeeld in de uitspraak van 6 maart 2008 in zaak nr. 200706839/1 kan, indien na een eerder afwijzend besluit een besluit van gelijke strekking wordt genomen, door het instellen van beroep tegen het laatste besluit niet worden bereikt dat de bestuursrechter dat besluit toetst als ware het een eerste afwijzing. Slechts voor zover in de bestuurlijke fase nieuw gebleken feiten en omstandigheden zijn aangevoerd, dan wel uit het aldus aangevoerde kan worden afgeleid dat zich na het eerdere besluit een relevante wijziging van het recht heeft voorgedaan, kunnen dat besluit, de motivering ervan en de wijze waarop het tot stand is gekomen door de bestuursrechter worden getoetst. Is hieraan voldaan, dan is niettemin geen sprake van feiten of omstandigheden die een hernieuwde rechterlijke toetsing rechtvaardigen, indien bij voorbaat is uitgesloten dat hetgeen alsnog is aangevoerd of overgelegd aan het eerdere besluit kan afdoen.
Met de genoemde uitspraak van 18 februari 2009 is het besluit van 20 juni 2007 in rechte onaantastbaar geworden. Het Participatiefonds heeft het tweede verzoek van de stichting om de uitkeringskosten die voortvloeien uit het ontslag van de betrokken leerkracht uit vast dienstverband ten laste van het Participatiefonds te brengen wederom afgewezen. Het door de stichting ingestelde beroep kan dan ook slechts leiden tot de beoordeling of zich na dat besluit nieuw gebleken feiten of omstandigheden of een relevante wijziging van het recht hebben voorgedaan.
2.2.2. De beleidsnotitie als zodanig was niet bekend bij de stichting. De stichting kon van dat beleid ook niet op de hoogte zijn. In die zin is de beleidsnotitie als zodanig nieuw. Gelet op hetgeen is overwogen in overweging 2.3.1 moet evenwel worden bezien of bij voorbaat is uitgesloten dat hetgeen alsnog is aangevoerd of overgelegd aan het eerdere besluit kan afdoen.
De Afdeling heeft in haar uitspraak van 18 februari 2009, onder verwijzing naar haar uitspraak van 9 mei 2007 in zaak nr.
200606432/1, overwogen dat er bij outplacement in de zin van het Reglement sprake dient te zijn van een planmatige begeleiding door een derde van een met ontslag bedreigde werknemer bij het verwerven van een reguliere betrekking elders, waarbij een brede oriëntatie op de arbeidsmarkt en een wezenlijke financiële inspanning van de werkgever kenmerkend zijn. De beleidsnotitie betreft slechts de wijze waarop schoolbestuur aannemelijk kan maken dat een aanbod tot een dergelijk outplacement is gedaan en behelst geen wijziging van het beleid voor zover van de werkgever zelf een inspanning wordt gevraagd. Derhalve kan de beleidsnotitie niet afdoen aan het oordeel dat de Afdeling bij haar uitspraak van 18 februari 2009 heeft gegeven, zodat bij voorbaat is uitgesloten dat de beleidsnotitie kan afdoen aan het eerdere besluit.
Gelet hierop is geen sprake van nieuwe feiten die een hernieuwde rechterlijke toetsing van het besluit van 25 juni 2010 rechtvaardigen. Aan de overige gronden die de stichting heeft aangevoerd wordt dan ook niet toegekomen.
2.3. Het beroep is ongegrond.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. W. Konijnenbelt, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.R. Poot, ambtenaar van staat.
w.g. Konijnenbelt w.g. Poot
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 30 maart 2011