201007512/1/H2.
Datum uitspraak: 30 maart 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 18 juni 2010 in zaak nr. 09/4461 in het geding tussen:
de Belastingdienst/Toeslagen.
Bij besluit van 17 december 2008 heeft de Belastingdienst de aanvraag van [appellante] om kinderopvangtoeslag over 2006 afgewezen.
Bij besluit van 20 augustus 2009 heeft de Belastingdienst het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 18 juni 2010, verzonden op 21 juni 2010, heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 3 augustus 2010, hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 maart 2011, waar [appellante], in persoon en de Belastingdienst, vertegenwoordigd door mr. B.M.A. van Eck, werkzaam bij de Belastingdienst, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 15, eerste lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir) kan een aanvraag om een tegemoetkoming met betrekking tot een berekeningsjaar tot 1 april van het jaar volgend op het berekeningsjaar worden ingediend bij de Belastingdienst. Indien de belanghebbende voor deze datum is uitgenodigd om over het berekeningsjaar aangifte inkomstenbelasting te doen binnen een termijn die na die datum verloopt, wordt de termijn verlengd tot de laatste dag van de door de inspecteur voor het indienen van die aangifte gestelde termijn.
2.2. Bij het besluit van 17 december 2008, gehandhaafd bij het besluit van 20 augustus 2009 heeft de Belastingdienst de aanvraag kinderopvangtoeslag voor 2006 afgewezen. De Belastingdienst stelt zich in het besluit van 20 augustus 2009 op het standpunt dat [appellante] de aanvraag op 2 december 2008 heeft ingediend, derhalve te laat.
2.3. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat niet in geschil is dat de aanvraag om kinderopvangtoeslag van [appellante] op 2 december 2008 door de Belastingdienst is ontvangen. Zij stelt dat zij op 4 januari 2007 een klachtformulier heeft ingediend waarop zij heeft vermeld dat zij voor het jaar 2006 geen voorlopige kinderopvangtoeslag wil ontvangen. Dit kan worden gelijkgesteld aan een aanvraag om kinderopvangtoeslag ten bedrage van € 0,00. De gegevens die zij op 27 november 2008 heeft ingediend, zijn de gegevens voor de definitieve berekening van de kinderopvangtoeslag, aldus [appellante].
2.3.1. Dit betoog faalt. Een klacht is iets anders dan een aanvraag om een toeslag. Hetgeen [appellante] daarover en in het bijzonder over haar bedoeling en de achtergrond hiervan ter zitting heeft opgemerkt, maakt dat niet anders. Ten overvloede merkt de Afdeling op dat de mededeling van [appellante] dat zij geen toeslag wenst evenmin als een aanvraag kan worden aangemerkt.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. W. Konijnenbelt, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.R. Poot, ambtenaar van staat.
w.g. Konijnenbelt w.g. Poot
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 30 maart 2011