201000980/1/R1.
Datum uitspraak: 30 maart 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de wijkraad Zuid-West, gevestigd te Haarlem, en anderen
appellanten,
het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland,
verweerder.
Bij besluit van 3 december 2009 heeft het college van gedeputeerde staten opnieuw besloten over de goedkeuring van het door het college van burgemeester en wethouders van Haarlem bij besluit van 23 oktober 2007 vastgestelde uitwerkingsplan "Uitwerkingsplan EKP" (hierna: het uitwerkingsplan).
Tegen dit besluit hebben de wijkraad Zuid-West en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 26 januari 2010, beroep ingesteld.
Het college van gedeputeerde staten heeft een verweerschrift ingediend.
Het college van burgemeester en wethouders heeft daartoe in de gelegenheid gesteld, een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De wijkraad Zuid-West en anderen en het college van burgemeester en wethouders hebben nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 januari 2011, waar de wijkraad Zuid-West en anderen, vertegenwoordigd door P. Smit, en het college van gedeputeerde staten, vertegenwoordigd door mr. L.E.A.M. Grapperhaus, werkzaam bij de provincie, zijn verschenen. Voorts zijn als partij gehoord het college van burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door J.A. Polman, P.M. Onel, G.J. Duyst en A.N.G. Deijn, werkzaam bij de gemeente, en [belanghebbende], vertegenwoordigd door mr. C.J. Koenen, advocaat te Amsterdam.
2.1. Het uitwerkingsplan strekt tot uitwerking van de bestemming "Uit te werken gebied (U)" van het bestemmingsplan "Pijlslaan e.o." (hierna: het bestemmingsplan). Ter plaatse was voorheen het PTT-expeditieknooppunt (hierna: EKP) gevestigd. Uitgangspunt van het uitwerkingsplan is dat het voormalige EKP-terrein een nieuwe invulling krijgt met onder meer een buurtwinkelcentrum, woningen, maatschappelijke voorzieningen, bedrijven en kantoren.
2.2. Bij uitspraak van 18 februari 2009 in zaak nr. 200801380/1 (www.raadvanstate.nl), voor zover thans van belang, heeft de Afdeling het eerdere goedkeuringsbesluit van 7 januari 2008 vernietigd wegens strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid, reeds omdat, samengevat weergegeven, het geluid, veroorzaakt door het rangeren, niet in het geluidrapport was betrokken, zodat het college van gedeputeerde staten onvoldoende had onderzocht of ter plaatse van de woningen aan de Van 't Hoffstraat een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd en het plan in zoverre niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
2.3. De wijkraad Zuid-West en anderen voeren ten eerste aan dat het college van gedeputeerde staten te laat en derhalve onbevoegd heeft beslist omtrent de goedkeuring van het uitwerkingsplan.
2.3.1. Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO), voor zover thans van belang, kan bij een bestemmingsplan worden bepaald, dat, tenzij de gemeenteraad zich daarbij een van deze bevoegdheden zelf heeft voorbehouden, het college van burgemeester en wethouders volgens bij het plan te geven regelen het plan moet uitwerken of binnen bij het plan te bepalen grenzen het plan kan wijzigen. De wijzigingsbevoegdheid kan mede een uitwerkingsplicht inhouden.
Ingevolge het tweede lid, voor zover thans van belang, behoeven de besluiten van het college van burgemeester en wethouders of, in voorkomend geval van de gemeenteraad, de goedkeuring van het college van gedeputeerde staten.
Ingevolge het derde lid wordt het besluit omtrent goedkeuring binnen acht weken na de verzending ter goedkeuring aan de gemeenteraad bekendgemaakt. In afwijking van artikel 10:31, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) kan het nemen van het besluit omtrent goedkeuring eenmaal voor ten hoogste vier weken worden verdaagd.
Indien de Afdeling het besluit omtrent goedkeuring geheel of ten dele vernietigt, dient het college van gedeputeerde staten, behoudens indien en voor zover de Afdeling met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand laat, of met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb zelf in de zaak voorziet, een nieuw besluit te nemen aangezien na vernietiging niet meer aan evengenoemde verplichting wordt voldaan.
Blijkens de totstandkomingsgeschiedenis van artikel 8:72, vijfde lid, van de Awb (Kamerstukken II, 1991-1992, 22 495, nr. 3, p. 146) geldt als maximumtermijn waarbinnen moet worden beslist na vernietiging door de rechter, de termijn die van toepassing is op de primaire besluitvorming. Gelet hierop dient als termijn waarbinnen het college van gedeputeerde staten opnieuw moet beslissen, de in artikel 11, derde lid, van de WRO genoemde termijn te worden aangehouden.
2.3.2. Gelet op het vorenstaande diende het college van gedeputeerde staten, nu niet van verdaging is gebleken, binnen acht weken na de dag van de verzending van de uitspraak van 18 februari 2009, derhalve uiterlijk op 15 april 2009, een besluit omtrent goedkeuring, voor zover nodig, van het uitwerkingsplan bekend te maken. Het thans bestreden besluit is genomen op 3 december 2009 en bekendgemaakt op 4 december 2009. Het college van gedeputeerde staten heeft derhalve de hiervoor genoemde termijn overschreden.
De Afdeling stelt vast dat in de Awb noch in de WRO steun wordt gevonden voor de stelling dat het niet nakomen door het college van gedeputeerde staten van de verplichting om tijdig een nieuw besluit te nemen omtrent goedkeuring van het door het college van burgemeester en wethouders vastgestelde uitwerkingsplan, leidt tot een goedkeuringsbesluit van rechtswege na het verstrijken van de termijn. Niet kan worden aangenomen dat de wetgever een eerdere vernietiging door een fictieve goedkeuring heeft willen vervangen op grond van het enkele feit dat het college van gedeputeerde staten niet binnen de wettelijke termijn een nieuw besluit heeft genomen.
Gelet op het voorgaande was het college van gedeputeerde staten ook na het verstrijken van de beslistermijn bevoegd een nieuw besluit omtrent goedkeuring van het uitwerkingsplan te nemen.
2.4. De wijkraad Zuid-West en anderen voeren verder aan dat voor de geluidsbelasting op de reflecterende wand van de nieuwbouw ten onrechte een hogere geluidswaarde is vastgesteld. Voorts zal volgens een rapportage van de gemeente in de nieuwe situatie sprake zijn van meer geluid, zodat deze omstandigheid volgens de wijkraad Zuid-West en anderen dient te worden betrokken bij de beantwoording van de vraag of sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Ter plaatse van de bestaande woningen aan onder meer de Van 't Hoffstraat zal volgens de wijkraad Zuid-West en anderen bovendien geen goed woon- en leefklimaat kunnen worden gegarandeerd door een te hoog reflectiegeluid op die woningen. Voorts is volgens de wijkraad Zuid-West en anderen vanwege de omvang van de uitbreiding van het voormalige EKP-gebouw sprake van een nieuwe situatie waarvoor een voorkeursgrenswaarde van 55 dB geldt. De maximale grenswaarde van 68 dB mag hier derhalve niet worden gehanteerd, aldus de wijkraad Zuid-West en anderen.
De wijkraad Zuid-West en anderen betogen verder dat de afwijzing van de aanvraag van ProRail om een milieuvergunning geen garantie geeft dat het terrein niet meer zal worden gebruikt voor rangeeractiviteiten. De bestemmingsregeling van artikel 6 van de uitwerkingsregels dient volgens de wijkraad Zuid-West en anderen te worden gewijzigd in "Verkeersdoeleinden: Railverkeer", aangezien het plan het uitvoeren van rangeeractiviteiten thans niet uitsluit en bovendien het rangeeremplacement niet is gesloopt.
Voorts dient de op 17 september 1980 gesloten overeenkomst tussen de Nederlandse Spoorwegen en de gemeente Haarlem, waarin onder meer is opgenomen dat de maximale geluidsbelasting op de achterzijde van de bestaande woningen aan de Van 't Hoffstraat niet meer dan 60 dB mag bedragen, volgens de wijkraad Zuid-West en anderen te worden nageleefd.
2.4.1. Ingevolge artikel 106d, eerste lid, van de Wet geluidhinder is, behoudens het tweede lid, de voor woningen, binnen de zone van een aan te leggen landelijke spoorweg ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van de gevel, vanwege de landelijke spoorweg of vanwege binnen het tracé van die landelijke spoorweg aan te leggen wegen of spoorwegen, 48 dB vanwege deze wegen, onderscheidenlijk 55 dB vanwege deze spoorwegen.
Ingevolge het tweede lid kunnen Onze Ministers een hogere dan de in het eerste lid bedoelde waarde vaststellen, met dien verstande dat deze waarde in geval van geluidsbelasting vanwege wegen 58 dB, onderscheidenlijk vanwege spoorwegen 68 dB niet te boven mag gaan.
2.4.2. Ingevolge artikel 6, eerste lid, van de voorschriften van het uitwerkingsplan zijn de op de plankaart voor "Verkeersdoeleinden, Spoorwegterrein (Vs)" aangewezen gronden bestemd voor, voor zover thans van belang, spoorwegdoeleinden.
2.4.3. In voormelde uitspraak van de Afdeling van 18 februari 2009 is geoordeeld dat het college van gedeputeerde staten gehouden was in het geluidrapport mede de reflectie van het geluid veroorzaakt door het rangeren te betrekken.
Bij de hernieuwde goedkeuring van het plan zijn het door Tauw B.V. opgestelde "Akoestisch onderzoek emplacement EKP" van 5 juni 2009, waarin onderzoek is uitgevoerd naar de geluidsbelasting als gevolg van het rangeren ter plaatse van de woningen aan onder meer de Van 't Hoffstraat, alsmede het "Akoestisch onderzoek varianten railverkeer EKP-terrein" van Tauw B.V. van dezelfde datum, waarin de geluidsbelasting van een aantal varianten voor het (doorgaande) railverkeer langs het EKP-terrein op omliggende woningen is berekend, betrokken.
2.4.4. De wijkraad Zuid-West en anderen kunnen niet worden gevolgd in hun betoog dat de maximale geluidsgrenswaarde van 68 dB ter plaatse niet mag worden gehanteerd. De vaststelling van de hogere geluidsgrenswaarde betreft een vraagstuk dat aan de orde was in de procedure leidende tot het besluit van het college van burgemeester en wethouders van 2 oktober 2007 tot vaststelling van een hogere geluidsgrenswaarde ten aanzien van de nieuwbouw en langs het spoor, liggend binnen het Uitwerkingsgebied EKP, waarbij een hogere geluidsgrenswaarde van 68 dB is vastgesteld. Dit besluit is onherroepelijk zodat hierop in deze procedure niet meer kan worden ingegaan.
2.4.5. De wijkraad Zuid-West en anderen stellen voorts terecht dat het plan, gelet op artikel 6, eerste lid, van de bij het uitwerkingsplan behorende voorschriften, het uitvoeren van rangeeractiviteiten niet uitsluit.
Het college van burgemeester en wethouders heeft echter bij besluit van 22 september 2009, naar aanleiding van de uitkomsten van akoestisch onderzoek naar rangeerbewegingen, de door ProRail aangevraagde milieuvergunning voor het spoorwegemplacement Haarlem Goederen geweigerd, omdat als gevolg van het geluid van het rangeren op de nieuwbouw, opgenomen in het uitwerkingsplan, het rangeerterrein niet voldoet aan de grenswaarden voor geluid. Deze weigering is in rechte onaantastbaar, zodat rangeeractiviteiten ter plaatse niet zijn toegestaan.
Het college van gedeputeerde staten heeft zich op het standpunt gesteld dat, gezien het vorengaande, bij de beoordeling van het plan geen rekening hoeft te worden gehouden met rangeerbewegingen en dat de hiermee in verband staande overschrijdingen van het maximaal toelaatbare geluidsniveau die zich in het verleden voordeden, zich in de toekomst niet meer zullen voordoen. De Afdeling acht dit in dit geval niet onredelijk.
Daarbij is in dit verband van belang dat het college van burgemeester en wethouders handhavend kan optreden indien, ondanks het ontbreken van een vergunning, toch rangeerwerkzaamheden worden uitgevoerd. Onder deze omstandigheden heeft het college van gedeputeerde staten een wijziging van artikel 6 van de voorschriften behorende bij het uitwerkingsplan en/of het slopen van het emplacement niet noodzakelijk behoeven te achten. Daarbij overweegt de Afdeling dat de door de wijkraad Zuid-West en anderen voorgestelde bestemming "Verkeersdoeleinden: Railverkeer" niet zonder meer leidt tot het door hen gewenste resultaat en dat niet vaststaat dat daarmee de wel toegelaten activiteiten geheel worden gedekt.
Ten aanzien van het beroep op de overeenkomst tussen de Nederlandse Spoorwegen en de gemeente Haarlem wordt voorts overwogen dat de wijkraad Zuid-West en anderen geen rechten kunnen ontlenen aan de desbetreffende privaatrechtelijke overeenkomst waarbij zij geen partij zijn, nog daargelaten de vraag of hetgeen zij betogen uit deze overeenkomst volgt.
2.5. Voorts betogen de wijkraad Zuid-West en anderen dat bij de uitvoering van het akoestisch onderzoek van 5 juni 2009 ten onrechte een meethoogte van 4,5 meter is gekozen nu de dakkapellen van de woon- en slaapvertrekken van de bestaande woningen op een hoogte van ongeveer 8 meter liggen en de woon- en slaapvertrekken met een dakkapel meer direct en indirect geluid zullen ontvangen dan de lager gelegen verdieping.
2.5.1. Ter zitting is van de zijde van het college van burgemeester en wethouders nader toegelicht dat uit het oogpunt van zorgvuldigheid door Tauw B.V. op 23 december 2010 aanvullend onderzoek is verricht, waarbij gebruik is gemaakt van het nieuwe Reken- en Meetvoorschrift geluidhinder van augustus 2009 en de nieuwe gegevens uit het akoestisch spoorboekje ASWIN 2009. Voorts is de rekenhoogte van 7,5 meter toegevoegd in verband met mogelijke geluidgevoelige ruimten op de tweede verdieping van de huidige bebouwing.
2.5.2. Ter zitting is desgevraagd van de zijde van een vertegenwoordiger van Tauw B.V. meegedeeld dat bij de eerder uitgevoerde akoestische onderzoeken eveneens de rekenhoogte 7,5 meter had moeten worden meegenomen, indien ten tijde van die onderzoeken op die hoogte dakverdiepingen aanwezig waren met daarin slaapvertrekken.
Niet in geschil is dat ten tijde van de hiervoor vermelde eerder uitgevoerde onderzoeken in een aantal gevallen slaapvertrekken aanwezig waren op de dakverdiepingen van de huidige bebouwing.
Het voorgaande in aanmerking genomen, heeft het college van gedeputeerde staten zich bij de hernieuwde goedkeuring van het plan niet uitsluitend kunnen baseren op de akoestische onderzoeken van 5 juni 2009, waarbij de rekenhoogte van 7,5 meter niet is betrokken. Reeds hierom is het bestreden besluit genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb te worden vernietigd.
2.6. De Afdeling ziet aanleiding te beoordelen of, het hiervoor genoemde onderzoek van Tauw B.V. van 23 december 2010 in aanmerking genomen, de rechtsgevolgen van het bestreden besluit met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb in stand kunnen worden gelaten.
2.7. De woningen langs de De Ruijterweg, de Jan Evertsenstraat en de Van 't Hoffstraat geven volgens Tauw B.V. een goed beeld over de maximaal optredende geluidsbelasting en de maximaal optredende toe- en/of afname ten gevolge van de nieuwbouw op de bestaande woningen. Uit het onderzoek volgt dat de toename van de geluidsbelasting door de planontwikkeling ter plaatse van de zij- en achtergevel van de - meest relevante - woning De Ruijterweg 10 varieert van 0,1 dB tot maximaal 0,5 dB. Wat betreft de achtergevels van de - meest relevante - woningen aan de Jan Evertsenstraat en de Van 't Hoffstraat is sprake van een afname. Verder volgt uit de berekeningen dat de geluidsbelasting ten gevolge van het railverkeer maximaal 67,9 dB bedraagt. Hiermee wordt de maximale grenswaarde van 68 dB derhalve niet overschreden. Ook met inachtneming van een rekenhoogte van 7,5 meter wordt de maximale grenswaarde van 68 dB niet overschreden. De wijkraad Zuid-West en anderen hebben niet aannemelijk gemaakt dat de uitkomsten van het onderzoek van 23 december 2010 niet juist zijn.
2.7.1. Voor zover de wijkraad Zuid-West en anderen onder verwijzing naar een krantenartikel in het Haarlems Dagblad van 30 juni 2009 hebben aangevoerd dat het aantal treinbewegingen in 2011 groter wordt, zodat het aanpassen van de invoergegevens voor de berekening van het toekomstige geluidwerende scherm noodzakelijk is, wordt overwogen dat in het onderzoek van Tauw B.V. van 23 december 2010 is vermeld dat de spoorgegevens zijn geactualiseerd aan de hand van het akoestisch spoorboekje ASWIN, versie 2009, hetgeen de Afdeling niet onredelijk acht.
2.8. Voorts hebben de wijkraad Zuid-West en anderen hun stelling dat de vervanging van de spoorbrug over de Brouwersvaart eind 2007 ertoe heeft geleid dat de treinen ter hoogte van het plangebied sneller over het traject kunnen rijden, hetgeen gepaard gaat met meer geluid en luchtvervuiling, niet nader onderbouwd. Reeds om die reden kan het betoog niet slagen.
2.9. De wijkraad Zuid-West en anderen voeren verder aan dat ProRail het terrein van het emplacement wil gebruiken als railinzetplaats en dat niet duidelijk is wat de uiteindelijke geluidsproductie in dat geval zal zijn. Volgens de wijkraad Zuid-West en anderen komt het regelmatig voor dat onderhoudstreinen, ook 's nachts, urenlang achter elkaar, veel lawaai maken.
2.9.1. In de schriftelijke uiteenzetting naar aanleiding van het beroep heeft het college van burgemeester en wethouders opgemerkt dat de activiteiten die samenhangen met het gebruik van de railinzetplaats uitsluitend overdag zullen plaatsvinden. Voorts is in het onderzoek van Tauw B.V. van 23 december 2010 ten aanzien van de railinzetplaats toegelicht dat deze maximaal twaalf keer per jaar wordt gebruikt en wordt gezien als een incidentele bedrijfssituatie. Aangezien in 2006 en 2007 het rangeerterrein nog in gebruik was, zitten de aan- en afvoerbewegingen naar het rangeerterrein verdisconteerd in de cijfers in ASWIN. Deze overschatting is hoger dan het aantal bewegingen ten gevolge van de railinzetplaats, waardoor de berekende geluidsbelasting een overschatting zal zijn van de huidige geluidsbelasting.
Gezien het vorenstaande zijn de aan- en afvoerbewegingen naar het voormalige rangeerterrein via de ASWIN in het akoestisch onderzoek meegenomen. De wijkraad Zuid-West en anderen hebben niet aannemelijk gemaakt dat daarmee de conclusie in het onderzoek van Tauw B.V. dat de berekende geluidsbelasting een overschatting zal zijn, onjuist is.
2.10. De wijkraad Zuid-West en anderen betogen ten slotte onder verwijzing naar hun zienswijze op het ontwerpuitwerkingsplan dat de uitvoering van het plan betekent dat met hun recht op een redelijke leefomgeving geen rekening wordt gehouden.
In de beantwoording van de zienswijze is op alle bezwaren van de wijkraad Zuid-West en anderen ingegaan.
De wijkraad Zuid-West en anderen hebben in hun beroepschriften in de onderhavige procedure en in de procedure die heeft geleid tot voormelde uitspraak van de Afdeling van 18 februari 2009, noch ter zitting redenen aangevoerd waarom deze weerlegging onjuist zou zijn.
2.11. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is de Afdeling van oordeel dat niet aannemelijk is gemaakt dat vanwege de nieuwbouw door reflectie ter plaatse va de bestaande woningen een slechtere geluidssituatie zal ontstaan. Zij ziet daarom aanleiding voor het in stand laten van de rechtsgevolgen van het bestreden besluit.
2.12. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland van 3 december 2009, kenmerk 2009-72489;
III. bepaalt dat de rechtsgevolgen van het besluit in stand blijven;
IV. gelast dat het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland aan de wijkraad Zuid-West en anderen het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 297,00 (zegge: tweehonderdzevenennegentig euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen.
Aldus vastgesteld door mr. M.W.L. Simons-Vinckx, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.M. Melenhorst, ambtenaar van staat.
w.g. Simons-Vinckx w.g. Melenhorst
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 30 maart 2011