201002543/1/R3.
Datum uitspraak: 30 maart 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te [woonplaats],
2. de stichting Stichting Bewonerskomitee Haagse Beemden, gevestigd te Breda,
appellanten,
de raad van de gemeente Breda,
verweerder.
Bij besluit van 17 december 2009, nr. 35256, heeft de raad het bestemmingsplan "Parapluherziening geluidzone industrieterrein Breda-Noord" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 16 maart 2010, en de stichting bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 16 maart 2010, beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De stichting heeft een nader stuk ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 december 2010, waar [appellant sub 1], de stichting, vertegenwoordigd door [voorzitter] van de stichting, bijgestaan door ing. G. van Pelt, en de raad, vertegenwoordigd door drs. J.A.F. Koning en ing. M.N. de Pooter, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Na het sluiten van het onderzoek ter zitting heeft de Afdeling het onderzoek heropend. De Afdeling heeft de raad bij brief van 20 januari 2011 verzocht nadere informatie te verschaffen. De raad heeft hierop bij brief van 24 januari 2011 geantwoord. [appellant sub 1] heeft daarop gereageerd bij brief van 15 februari 2011 en de stichting bij brief van 16 februari 2011. Met toestemming van partijen is afgezien van een verdere behandeling van de zaak ter zitting. Bij brieven van 18 februari 2011 heeft de Afdeling het onderzoek gesloten.
2.1. Het bestemmingsplan voorziet in een wijziging van de begrenzing van het industrieterrein Breda-Noord, alsmede in een wijziging van de geluidszone rond dit terrein als bedoeld in artikel 40 van de Wet geluidhinder (hierna: Wgh).
Het beroep van [appellant sub 1]
2.2. [appellant sub 1] betoogt dat de raad het plan ten onrechte heeft vastgesteld, vanwege de geluidseffecten van het plan ter plaatse van zijn woning.
2.2.1. Ingevolge artikel 8.2, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) kan door een belanghebbende bij de Afdeling beroep worden ingesteld tegen een besluit omtrent de vaststelling van een bestemmingsplan.
Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
De wetgever heeft deze eis gesteld teneinde te voorkomen dat een ieder, in welke hoedanigheid ook, of een persoon met slechts een verwijderd of indirect belang als belanghebbende zou moeten worden beschouwd en beroep zou kunnen instellen. Om als belanghebbende in de zin van de Awb te kunnen worden aangemerkt, dient een natuurlijk persoon een voldoende objectief en actueel, eigen, persoonlijk belang te hebben dat hem in voldoende mate onderscheidt van anderen en dat rechtstreeks wordt geraakt door het bestreden besluit.
2.2.2. In de verbeelding is een "Geluidszone - industrie" ingetekend. De grens van de zone wordt ook de geluidscontour genoemd. Naar aanleiding van het verhandelde ter zitting is vast komen te staan dat [appellant sub 1] op ongeveer 650 m van de in de verbeelding ingetekende geluidszone woont en de afstand tot de inrichtingen die de geluidsbelasting veroorzaken nog groter is. Het is niet aannemelijk dat op die afstand nog gevolgen van het plan kunnen worden ondervonden, te meer nu buiten de zone de geluidsbelasting vanwege het industrieterrein de waarde van 50 dB(A) niet mag overschrijden. In zoverre is geen sprake van een rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken belang. Voorts heeft [appellant sub 1] geen feiten of omstandigheden aangevoerd in verband waarmee zou moeten worden geoordeeld dat ondanks deze afstand een objectief en persoonlijk belang van hem rechtstreeks door het besluit zou worden geraakt.
2.3. De conclusie is dat [appellant sub 1] tegen het bestreden besluit ingevolge artikel 8.2, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wro, geen beroep kan instellen. Het beroep van [appellant sub 1] is dan ook niet-ontvankelijk.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Het beroep van de stichting
2.5. De stichting richt zich tegen het gehele plan. Zij betoogt dat de stichting bij de voorbereiding van het plan ten onrechte niet bij het vooroverleg is betrokken.
2.5.1. Ingevolge artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro) pleegt het bestuursorgaan dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan daarbij overleg met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
2.5.2. Uit de plantoelichting komt naar voren dat de raad met, onder meer, het waterschap, de VROM Inspectie Zuid en het toenmalige Ministerie van Economische Zaken vooroverleg heeft gepleegd. Nu de stichting tot geen van de in artikel 3.1.1 van het Bro genoemde bestuursorganen behoort, was de raad niet gehouden tot het voeren van vooroverleg met de stichting.
2.6. De stichting vreest dat met het plan een geluidsbelasting van meer dan 50 dB(A) tot zelfs 60 dB(A) is toegelaten voor woningen buiten de geluidszone, omdat in de verbeelding de geluidscontour van 50 dB(A) niet is weergegeven. Volgens de stichting is onduidelijk hoe de geluidsbelasting voor de woningen die buiten het gezoneerde industrieterrein, maar binnen de geluidszone liggen, voldoende wordt gewaarborgd. Verder betoogt zij dat in het akoestische onderzoek onvoldoende rekening is gehouden met de cumulatie van overige geluidsbronnen, nu sommige van hun woningen ook binnen de geluidszone van verkeerswegen en/of de spoorlijn liggen en dat ten onrechte geen rekening is gehouden met nieuwe ontwikkelingen die op dit moment gaande zijn in het plangebied.
2.6.1. Ingevolge artikel 1 van de Wgh, zoals deze wet luidde ten tijde van het nemen van het bestreden besluit, wordt onder industrieterrein verstaan: terrein waaraan een bestemming is gegeven die de mogelijkheid van vestiging van inrichtingen, behorende tot een bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen categorie van inrichtingen die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken, insluit.
Ingevolge artikel 40 wordt, indien bij de vaststelling van een bestemmingsplan aan gronden een zodanige bestemming wordt gegeven dat daardoor een industrieterrein ontstaat, daarbij tevens een rond het betrokken terrein gelegen zone vastgesteld, waarbuiten de geluidsbelasting vanwege dat terrein de waarde van 50 dB(A) niet te boven mag gaan.
In artikel 41, eerste lid, is bepaald dat een krachtens artikel 40 vastgestelde zone uitsluitend kan worden gewijzigd of opgeheven bij vaststelling of wijziging van een bestemmingsplan, met dien verstande dat opheffing alleen kan plaatsvinden wanneer de bestemming van het betrokken terrein zodanig is gewijzigd dat het geen industrieterrein meer is.
Ingevolge artikel 44 is de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting vanwege het betrokken industrieterrein, van de gevel van woningen binnen een krachtens artikel 40 vast te stellen zone, behoudens artikel 45, 50 dB(A).
Ingevolge artikel 45, eerste lid, kan voor de ter plaatse ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting, bedoeld in artikel 44, een hogere dan de in dat artikel genoemde waarde worden vastgesteld, met dien verstande dat deze waarde voor geprojecteerde woningen 55 dB(A) en voor aanwezige of in aanbouw zijnde woningen 60 dB(A) niet te boven mag gaan.
Ingevolge artikel 48, eerste lid, voor zover thans van belang, worden bij de vaststelling van een bestemmingsplan dat geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op gronden die krachtens die vaststelling gaan of blijven behoren tot een zone, ter zake van de geluidsbelasting, vanwege het industrieterrein, van de gevel van woningen binnen de zone de waarden in acht genomen, die ingevolge artikel 44 als de ten hoogste toelaatbare worden aangemerkt.
Ingevolge het tweede lid, voor zover thans van belang, worden in afwijking van het eerste lid bij de vaststelling van een bestemmingsplan als in dat lid bedoeld hogere waarden in acht genomen, voor zover eerder bij of krachtens artikel 45 voor de vaststelling van het bestemmingsplan zodanige waarden zijn vastgesteld.
2.6.2. Uit de Wgh vloeit voort dat bij het bestemmen van gronden tot industrieterrein in de zin van die wet een zone rond dat terrein vastgesteld dient te worden, waarbuiten de geluidsbelasting vanwege dat terrein de waarde van 50 dB(A) niet te boven mag gaan. Die zonegrens wordt de geluidscontour genoemd. Het vorige bestemmingsplan stond op een groot deel van het industrieterrein inrichtingen toe die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken als bedoeld in de Wgh, zodat er een grotere geluidszone omheen was vastgesteld dan in het thans voorliggende plan. Uit de plantoelichting komt naar voren dat inmiddels op grote delen van het gezoneerde industrieterrein niet meer dergelijke inrichtingen zijn gevestigd en dat het gemeentebestuur de vestiging van dergelijke inrichtingen op locaties grenzend aan omringende woonwijken niet meer wenselijk acht. Met name het vertrek van de geluidhinderlijke inrichting CSM en de intrekking van de op die inrichting betrekking hebbende milieuvergunning is aanleiding geweest om het gezoneerde industrieterrein en de geluidszone te verkleinen.
In de verbeelding is de geluidszone weergegeven en daarmee ook de geluidscontour van 50 dB(A). Het betoog van de stichting dat de geluidscontour niet is opgenomen berust dan ook op een onjuiste feitelijke grondslag. Dat geldt ook ten aanzien van de vrees dat voor de woningen buiten de geluidszone, waaronder die van een aantal leden van de stichting, een geluidsbelasting tot 60 dB(A) wordt toegelaten. Voor woningen buiten de geluidszone is ingevolge de hiervoor onder 2.6.1. weergegeven wettelijke bepalingen geen hogere geluidsbelasting dan 50 dB(A) toegestaan.
2.6.3. De raad heeft in het kader van voorliggend plan een akoestisch onderzoek laten uitvoeren naar de gevolgen van de geluidsbelasting van de herzonering. De resultaten hiervan zijn opgenomen in het rapport "Herzonering van het industrieterrein Breda-Noord" van 20 maart 2009 en de aanvulling hierop van 22 juni 2009. Blijkens het eerste rapport zal ter plaatse van een aantal bedrijfswoningen die eerder op het gezoneerde industrieterrein lagen, maar door de verkleining daarvan buiten het terrein maar binnen de geluidszone van het industrieterrein komen te liggen, de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) niet worden gehaald. Wel wordt ter plaatse voldaan aan de uiterste grenswaarde van 60 dB(A). Voor de betreffende woningen dienden derhalve hogere waarden voor de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van de gevels van de woningen te worden vastgesteld. Bij besluit van 26 januari 2010 zijn deze hogere waarden vastgesteld. Omdat dit besluit omtrent de hogere waarden pas is genomen na de vaststelling van het bestemmingsplan, volgt uit artikel 48 van de Wgh dat bij de vaststelling van het plan ten aanzien van deze woningen de voorkeursgrenswaarden van 50 dB(A) in acht moesten worden genomen. Uit het akoestisch onderzoek volgt dat hieraan niet kan worden voldaan. Het betoog over de woningen buiten het industrieterrein, maar binnen de geluidszone slaagt.
2.6.4. Ook naar de geluidseffecten van het wegverkeer is onderzoek gedaan. De resultaten hiervan zijn opgenomen in het rapport "Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai i.v.m. industrieterrein Breda-Noord" van 9 november 2009. Uit dit rapport blijkt dat de situatie van de woningen die binnen de geluidszone van verkeerswegen en/of de spoorlijn liggen nader is onderzocht en dat de wijziging van de geluidszone niet tot een verhoging van de gecumuleerde geluidsbelasting leidt.
De Afdeling ziet in het door de stichting nader ingediende geluidsrapport van 19 november 2010 geen aanleiding aan de conclusies van het rapport van 9 november 2009 te twijfelen. Dat in de gedane onderzoeken en bij de voorbereiding van het plan terecht geen nieuwe ontwikkelingen zijn betrokken, kan worden verklaard met het gegeven dat het voorliggende plan geen planologische ontwikkelingen mogelijk maakt.
Het betoog over de gecumuleerde geluidsbelasting en de nieuwe ontwikkelingen faalt.
2.7. In hetgeen de stichting heeft aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het plan is vastgesteld in strijd met artikel 48 van de Wgh. Het beroep is gegrond, zodat het bestreden besluit dient te worden vernietigd.
2.8. De Afdeling ziet evenwel aanleiding om te onderzoeken of de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb in stand kunnen worden gelaten. Daartoe wordt overwogen dat bij besluit van 26 januari 2010 ten behoeve van 67 bestaande woningen hogere waarden zijn vastgesteld vanwege het aanpassen van de geluidszone rond het industrieterrein Breda-Noord. Dit besluit is gebaseerd op de onderzoeksrapporten van 20 maart 2009 en de aanvulling hierop van 22 juni 2009 en is in rechte onaantastbaar. In hetgeen de stichting naar voren heeft gebracht, waaronder het door haar ingediende geluidsrapport van 10 februari 2011, ziet de Afdeling geen aanleiding voor de conclusie dat de rapporten van 20 maart 2009 en 22 juni 2009 zodanige gebreken of leemten in kennis vertonen dat de raad zich hierop bij het vaststellen van het bestemmingsplan niet heeft mogen baseren. Gelet hierop bestaat evenmin aanleiding voor de conclusie dat bij realisering van het plan de hogere waarden niet in acht zullen worden genomen. Hieruit volgt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand kunnen worden gelaten.
2.9. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep van [appellant sub 1] niet-ontvankelijk;
II. verklaart het beroep van de stichting Stichting Bewonerskomitee Haagse Beemden gegrond
III. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Breda van 17 december 2009, nr. 35256, waarbij de raad het bestemmingsplan "Parapluherziening geluidzone industrieterrein Breda-Noord" heeft vastgesteld;
IV. bepaalt dat de rechtsgevolgen van dat besluit in stand blijven;
V. gelast dat de raad van de gemeente Breda aan de stichting Stichting Bewonerskomitee Haagse Beemden het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 297,00 (zegge: tweehonderdzevenennegentig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.F.N. Pikart-van den Berg, ambtenaar van staat.
w.g. Van Sloten w.g. Pikart-van den Berg
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 30 maart 2011