ECLI:NL:RVS:2011:BP9549

Raad van State

Datum uitspraak
30 maart 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201007455/1/H2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek
  • A.M. van Meurs-Heuvel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering zorg- en huurtoeslag na vaststelling toetsingsinkomen

In deze zaak gaat het om de terugvordering van zorg- en huurtoeslag door de Belastingdienst. De appellant, wonend te Capelle aan den IJssel, had in 2008 een definitieve vaststelling van zijn zorgtoeslag voor het jaar 2007 ontvangen, vastgesteld op € 414,00, en een voorschot van € 19,00 werd teruggevorderd. Daarnaast werd zijn huurtoeslag voor dat jaar op nihil vastgesteld, met een terugvordering van een voorschot van € 2.109,00. De appellant maakte bezwaar tegen deze besluiten, maar de Belastingdienst verklaarde deze bezwaren ongegrond. De rechtbank Rotterdam bevestigde deze beslissing in een uitspraak van 10 juni 2010, waartegen de appellant hoger beroep instelde bij de Raad van State.

De Raad van State heeft de zaak behandeld op 16 maart 2011. De appellant betoogde dat de Belastingdienst bij de berekening van zijn toetsingsinkomen de in 2007 uitgekeerde lijfrente buiten beschouwing had moeten laten, omdat dit een nabetaling van inkomsten zou zijn. De rechtbank had echter geoordeeld dat de Belastingdienst zich aan de wet diende te houden en dat de periodieke lijfrente-uitkering niet als nabetaling kon worden aangemerkt. De Raad van State bevestigde deze overwegingen en oordeelde dat de Belastingdienst terecht het toetsingsinkomen had vastgesteld op basis van de aanslag inkomstenbelasting.

De Raad van State concludeerde dat de terugvordering van de voorschotten zorg- en huurtoeslag terecht was, aangezien de wet dwingendrechtelijk voorschrijft dat bij terugvordering de belanghebbende het bedrag van de terugvordering verschuldigd is. De appellant had ook geen aanleiding gevonden voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en het hoger beroep van de appellant werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

201007455/1/H2.
Datum uitspraak: 30 maart 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Capelle aan den IJssel,
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 10 juni 2010 in zaak nr. 09/4410 in het geding tussen:
[appellant]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
1. Procesverloop
Bij besluit van 10 oktober 2008 heeft de Belastingdienst de aan [appellant] voor het jaar 2007 toegekende zorgtoeslag definitief op € 414,00 vastgesteld en een aan hem voor dat jaar uitgekeerd voorschot ten bedrage van € 19,00 van hem teruggevorderd.
Bij besluit van 14 oktober 2008 heeft de Belastingdienst de aan [appellant] voor het jaar 2007 toegekende huurtoeslag definitief op nihil vastgesteld en een aan hem voor dat jaar uitgekeerd voorschot ten bedrage van € 2.109,00 van hem teruggevorderd.
Bij besluit van 25 november 2009 heeft de Belastingdienst het door [appellant] tegen die twee besluiten gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 10 juni 2010, verzonden op 18 juni 2010, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State per fax ingekomen op 30 juli 2010, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 30 augustus 2010.
De Belastingdienst heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 maart 2011, waar [appellant], in persoon en bijgestaan door mr. A.H.G. Katz, advocaat te Rotterdam, en de Belastingdienst, vertegenwoordigd door mr. A.D. Schreutelkamp, werkzaam bij de Belastingdienst, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 8, eerste lid, aanhef en onder a, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen, is het toetsingsinkomen indien over het berekeningsjaar een aanslag inkomstenbelasting is of wordt vastgesteld: het verzamelinkomen, zoals dat in die aanslag is of wordt opgenomen of zoals dat bij beschikking is of wordt vastgesteld.
Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen wordt de aanslag vastgesteld door de inspecteur.
Ingevolge artikel 2b, eerste lid en onder b, van het Besluit op de huurtoeslag (hierna: Bht), blijven bij de toepassing van artikel 7, eerste en tweede lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen voor zover het betreft het toekennen van een huurtoeslag, op verzoek de navolgende bestanddelen van het toetsingsinkomen buiten beschouwing: nabetalingen van inkomsten als bedoeld in afdeling 3.3 en 3.5 van de Wet inkomstenbelasting 2001.
2.2. De Belastingdienst heeft bij de vaststelling van de zorg- en huurtoeslag van [appellant] voor het jaar 2007, diens toetsingsinkomen voor dat jaar betrokken, te weten het verzamelinkomen zoals dat uit de aanslag inkomstenbelasting voor dat jaar is gebleken. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat de Belastingdienst van het juiste toetsingsinkomen is uitgegaan.
2.3. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de Belastingdienst gehouden is bij de berekening van diens toetsingsinkomen de hem in 2007 uitgekeerde lijfrente buiten beschouwing te laten, omdat dit een nabetaling van inkomsten is.
2.3.1. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de Belastingdienst wat betreft de zorgtoeslag geen wettelijke mogelijkheid ter beschikking staat om de periodieke lijfrente-uitkering buiten beschouwing te laten. Evenzeer terecht heeft de rechtbank overwogen dat het bepaalde in artikel 2b van het Bht wel de mogelijkheid biedt bepaalde bestanddelen van het toetsingsinkomen buiten beschouwing te laten bij de huurtoeslag, maar dat daartoe niet de periodieke lijfrente-uitkering behoort. In het bijzonder is die uitkering niet aan te merken als een nabetaling in de zin van onderdeel b van die bepaling. Met juistheid heeft de rechtbank dienaangaande gewezen op de geschiedenis van de totstandkoming van deze bepaling, waarin is vermeld: "In artikel 2b, eerste lid, onderdeel b, van het Besluit op de huurtoeslag is geregeld dat bij het bepalen van het toetsingsinkomen een nabetaling ontvangen in het berekeningsjaar buiten beschouwing kan worden gelaten. Het betreft hier bijvoorbeeld uitkeringen die (al dan niet na een procedure) als een bedrag ineens worden uitgekeerd. Uitgangspunt is dat een nabetaling over eerdere jaren buiten beschouwing wordt gelaten als het uitblijven van de betaling in eerdere jaren per saldo niet tot meer huurtoeslag heeft geleid dan het éénmalig verlies aan huurtoeslag door de nabetaling" (nota van toelichting, blz. 14; Stb. 2005, 692).
Dat [appellant], zoals hij stelt, ten tijde van het afsluiten van de lijfrentepolis niet kon voorzien dat de regelgeving voor zorg- en huurtoeslag tot gevolg zou hebben dat de uitkering daaruit in 2007 tot een hoger toetsingsinkomen zou leiden, maakt het voorgaande niet anders.
Het betoog faalt.
2.4. Het betoog van [appellant] dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de Belastingdienst terecht tot terugvordering van uitgekeerde voorschotten zorg- en huurtoeslag is overgegaan, faalt evenzeer. Terecht heeft de rechtbank overwogen dat uit het bepaalde in artikel 26 van de Awir dwingendrechtelijk volgt dat indien verrekening van een voorschot met een tegemoetkoming leidt tot een terug te vorderen bedrag, de belanghebbende het bedrag van de terugvordering geheel verschuldigd is, zodat de Belastingdienst terecht van [appellant] de ten onrechte uitbetaalde voorschotten tot een bedrag van € 2.128,00 heeft teruggevorderd.
2.5. Het betoog van [appellant] dat hij ter zitting van de rechtbank onvoldoende in de gelegenheid is gesteld zijn standpunt mondeling toe te lichten, faalt ten slotte evenzeer. Blijkens het proces-verbaal bij de rechtbank heeft [appellant] de essentie van zijn standpunt mondeling toegelicht. Niet is gebleken dat hij onvoldoende daartoe in de gelegenheid is gesteld.
[appellant] heeft voorts ter zitting bij de Afdeling de gelegenheid gekregen zijn standpunt uitgebreid toe te lichten.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, ambtenaar van staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Van Meurs-Heuvel
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 30 maart 2011
47-616.