201102309/2/H3.
Datum uitspraak: 25 maart 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht), hangende het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Haarlem (hierna: het college),
verzoeker,
tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) van 12 januari 2011 in de zaken nrs. 09/2453 en 10/5523 in het geding tussen:
[wederpartij A], gevestigd te [plaats] en [wederpartij B], wonend te [woonplaats]
Bij besluit van 6 juni 2008 heeft het college de krachtens de Drank- en Horecawet aan [wederpartij A] verleende vergunning ingetrokken en voorts haar aanvraag om verlening van zodanige vergunning afgewezen.
Bij besluiten van onderscheidenlijk 17 maart en 21 juli 2009 heeft het de door [wederpartij A], onderscheidenlijk [wederpartij B], daartegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 12 januari 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank de door [wederpartij A] en [wederpartij B] daartegen ingestelde beroepen gegrond verklaard, besluiten van 3 april 2009 (kennelijk bedoeld: 17 maart 2009) en 31 juli 2009 (kennelijk bedoeld: 21 juli 2009) vernietigd en bepaald dat het college een nieuw besluit op de door [wederpartij A] en [wederpartij B] gemaakte bezwaren neemt met inachtneming van hetgeen in die uitspraak is overwogen.
Tegen deze uitspraak heeft het college bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 21 februari 2011, hoger beroep ingesteld. Voorts heeft het de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
[wederpartij A] en [wederpartij B] hebben nog een nader stuk ingediend.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 17 maart 2011, waar het college, vertegenwoordigd door mr. M.E. Biezenaar, advocaat te Haarlem, en drs. J.A.M. Lubbers, werkzaam in dienst van de gemeente, en [wederpartij A], vertegenwoordigd door mr. J.W. Verhoef, advocaat te Uithoorn, en [wederpartij B], bijgestaan door voornoemde Verhoef, zijn verschenen.
2.1. Het verzoek strekt ertoe dat bij wijze van voorlopige voorziening wordt bepaald dat het college in afwachting van de uitspraak op het ingestelde hoger beroep geen uitvoering hoeft te geven aan de aangevallen uitspraak.
2.2. Het college heeft aan het verzoek ten grondslag gelegd dat het ter uitvoering van de uitspraak onderzoek moet doen naar de exploitatie van de horecagelegenheid door [wederpartij A] en [wederpartij B] in de periode 2005-medio 2008. Ter zitting heeft het voorts onweersproken gesteld dat het op dit moment niet over relevante gegevens over die periode beschikt en aan de uitspraak slechts uitvoering kan geven door een nieuw advies van het Bureau bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur te vragen over die periode.
Nu voorshands niet buiten twijfel is dat de aangevallen uitspraak in hoger beroep onverkort in stand zal blijven, is het doen verrichten van zodanig onderzoek op dit moment onevenredig bezwarend, te meer, nu het verrichten van dat onderzoek naar verwachting geruime tijd in beslag zal nemen. Aan de zijde van [wederpartij A] en [wederpartij B] is niet gebleken van belangen die zich ertegen verzetten dat het oordeel van de Afdeling over het hoger beroep van het college wordt afgewacht, waaraan groter gewicht toekomt dan aan voormeld bezwaar. Hierbij wordt mede in aanmerking genomen dat het door hen gestelde belang bij afwijzing van het verzoek, dat zij niet worden gehinderd bij verdere bedrijfsmatige activiteiten elders, niet zonder meer met afwijzing van het verzoek wordt gediend. Daarvoor is een uitspraak in het bodemgeschil nodig. Gelet daarop, zal echter wel worden bevorderd dat de behandeling van de bodemprocedure zo spoedig mogelijk zal plaatsvinden.
2.3. Het vorenstaande geeft aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bepaalt bij wijze van voorlopige voorziening dat het college van burgemeester en wethouders van Haarlem geen nieuw besluit op de gemaakte bezwaren hoeft te nemen, voordat de Afdeling op het door hem bij haar ingestelde hoger beroep heeft beslist.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van der Smissen, ambtenaar van staat.
w.g. Loeb w.g. Van der Smissen
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 25 maart 2011