201004532/1/R2.
Datum uitspraak: 30 maart 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellanten], (hierna in enkelvoud: [appellante]), respectievelijk wonend en gevestigd te [plaats], gemeente Raalte,
het college van gedeputeerde staten van Overijssel,
verweerder.
Bij besluit van 19 november 2009, kenmerk 2009/0181067, heeft het college een aanvraag van [appellante] voor een vergunning op grond van artikel 19d, eerste lid, van de Natuurbeschermingswet 1998 (hierna: Nbw 1998) buiten behandeling gesteld.
Bij besluit van 29 maart 2010, kenmerk 2010/0042906, verzonden op 31 maart 2010, heeft het college het door [appellante] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 4 mei 2010, beroep ingesteld. Bij brief van 7 juni 2010 heeft [appellante] haar beroep aangevuld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 maart 2011, waar [appellante], vertegenwoordigd door [appellant], bijgestaan door mr. J. van Groningen, advocaat te Middelharnis, en het college, vertegenwoordigd door mr. R. Orie en S. Kriesch, beiden werkzaam bij de provincie, zijn verschenen.
2.1. [appellante] exploiteert een veehouderij op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het bedrijf). Het bedrijf ligt op een afstand van 350 meter van het Natura 2000-gebied "Boetelerveld" en een afstand van ongeveer 7 kilometer van het Natura 2000-gebied "Sallandse Heuvelrug" (hierna: de Natura 2000-gebieden). De aanvraag ziet op het verkrijgen van een vergunning op grond van de Nbw 1998 voor de omschakeling van het houden van kalkoenen naar rundvee. Ten behoeve van deze omschakeling wordt, naar ter zitting is toegelicht, een nieuwe stal gebouwd. Voor de exploitatie van het bedrijf is niet eerder een vergunning op grond van de Nbw 1998 dan wel de Natuurbeschermingswet (oud) verleend.
2.1.1. Het college heeft met toepassing van artikel 4:5, eerste lid, onder c, van de Algemene wet bestuursrecht de aanvraag van [appellante] buiten behandeling gesteld wegens het niet overleggen van - kort samengevat - Aagrostacksberekeningen, depositieberekeningen op de voor stikstof gevoelige habitats en een passende beoordeling als bedoeld in artikel 19f van de Nbw 1998.
2.2. [appellante] betoogt dat haar aanvraag in strijd met het fair play-beginsel ten onrechte niet is getoetst aan artikel 19kd van de Nbw 1998, zoals deze luidt vanaf 31 maart 2010. Zij stelt daarnaast dat de door haar overgelegde gegevens en bescheiden voldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag en dat de door het college gevraagde gegevens te verstrekkend zijn. In dit verband voert [appellante] mede aan dat de wijzigingen in de bedrijfsvoering geen significante gevolgen hebben voor de Natura 2000-gebieden, zodat het aanvullen van de aanvraag met een passende beoordeling niet nodig is.
2.3. Het college stelt zich op het standpunt dat de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag. Het college stelt dat niet uitgesloten kan worden dat de wijzigingen in de bedrijfsvoering significante gevolgen hebben voor de Natura 2000-gebieden en dat derhalve een passende beoordeling als bedoeld in artikel 19f van de Nbw 1998 ten onrechte niet is overgelegd. Hiertoe heeft het college overwogen dat de achtergronddepositie ter plaatse van de Natura 2000-gebieden al vele malen hoger is dan de kritische depositiewaarden van de in de Natura 2000-gebieden voorkomende habitattypen.
2.4. Het gebied Boetelerveld is aangemeld als speciale beschermingszone als bedoeld in artikel 4, vierde lid, van de richtlijn 92/43/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (PbEG L 206; hierna: de Habitatrichtlijn). Het gebied is vervolgens bij beschikking van 7 december 2004 door de Europese Commissie geplaatst op de lijst van gebieden van communautair belang voor de Atlantische biogeografische regio.
Bij besluit van 24 maart 2000 is het gebied Sallandse Heuvelrug aangewezen als speciale beschermingszone in de zin van artikel 4, eerste lid, van de richtlijn 79/409/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen inzake het behoud van de vogelstand (PbEG L 103; hierna: de Vogelrichtlijn). Daarnaast is het gebied aangemeld als speciale beschermingszone als bedoeld in artikel 4, vierde lid, van de Habitatrichtlijn. Het gebied is vervolgens bij beschikking van 7 december 2004 door de Europese Commissie geplaatst op de lijst van gebieden van communautair belang voor de Atlantische biogeografische regio.
2.5. Ingevolge artikel 19d, eerste lid, van de Nbw 1998, voor zover hier van belang, is het verboden zonder vergunning van het college projecten of andere handelingen te realiseren onderscheidenlijk te verrichten die gelet op de instandhoudingsdoelstelling de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten in een Natura 2000-gebied kunnen verslechteren of een significant verstorend effect kunnen hebben op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen. Zodanige projecten of andere handelingen zijn in ieder geval projecten of handelingen die de natuurlijke kenmerken van het desbetreffende gebied kunnen aantasten.
Ingevolge artikel 19f, eerste lid, voor zover hier van belang, maakt de initiatiefnemer voor projecten waarover gedeputeerde staten een besluit op een aanvraag voor een vergunning als bedoeld in artikel 19d, eerste lid, nemen, en die niet direct verband houden met of nodig zijn voor het beheer van een Natura 2000-gebied, maar die afzonderlijk of in combinatie met andere projecten of plannen significante gevolgen kunnen hebben voor het desbetreffende gebied, alvorens gedeputeerde staten een besluit nemen, een passende beoordeling van de gevolgen voor het gebied waarbij rekening wordt gehouden met de instandhoudingsdoelstellingen van dat gebied.
2.6. Het betoog van [appellante] ten aanzien van de toepassing van artikel 19kd van de Nbw 1998, zoals inwerking getreden op 31 maart 2010, faalt. Het bestreden besluit is immers van 29 maart 2010 en derhalve genomen voor de inwerkingtreding van artikel 19kd van de Nbw 1998, zoals deze luidt na 31 maart 2010. De Afdeling ziet niet in dat dit in strijd is met het fair play-beginsel.
2.7. Gelet op overweging 2.5.8. van de uitspraak van 31 maart 2010, nr.
200903784/1/R2is voor de toepassing van artikel 19f van de Nbw 1998 bij het nemen van een besluit op een vergunningaanvraag als de onderhavige, van belang dat het college kan beschikken over berekeningen op grond waarvan het kan vaststellen of de depositie van het bedrijf op de voor stikstof gevoelige habitattypen in de Natura 2000-gebieden toeneemt ten opzichte van de op grond van de Hinderwet of de Wet milieubeheer vergunde situatie voor de plaatsing van het gebied "Boetelerveld" op de lijst van gebieden van communautair belang en voor het van kracht worden van de aanwijzing van het gebied "Sallandse Heuvelrug" als speciale beschermingszone in de zin van artikel 4, tweede lid, van de Vogelrichtlijn. Het college heeft terecht gesteld dat uit de door [appellante] overgelegde berekeningen dit niet is af te leiden. Hierbij betrekt de Afdeling dat, naar ter zitting is vastgesteld, in de berekening van de vergunde situatie de dieraantallen zijn verwerkt zoals vergund bij besluit van 20 maart 1990. Hierbij is geen rekening gehouden met de omstandigheid dat op grond van artikel 8.18 van de Wet milieubeheer een gedeelte van de vergunning is vervallen, te weten het vergunningdeel voor het houden van 2000 kalkoenen. Daar komt bij dat de mogelijk significante gevolgen voor het Natura 2000-gebied "Sallandse Heuvelrug" in zijn geheel niet in de berekening zijn betrokken. Nu evenmin gegevens zijn overgelegd inzake de emissiepunten van de stallen ten opzichte van de vergunde situatie voor het van kracht worden van de aanwijzing van het gebied als speciale beschermingszone in de zin van de Vogelrichtlijn en voor de plaatsing van het gebied op de lijst van gebieden van communautair belang, heeft het college terecht [appellante] verzocht om een aanvulling van de aanvraag op dit punt. Immers op basis van uitsluitend de overgelegde gegevens en bescheiden is niet vast te stellen of de depositie in de aangevraagde situatie toeneemt. Voor zover [appellante] betoogt dat de overige door het college gevraagde gegevens en bescheiden niet nodig zijn voor de beoordeling dan wel dat het verzoek deze over te leggen te verstrekkend moet worden geacht, overweegt de Afdeling dat [appellante] dit niet aannemelijk heeft gemaakt. Evenmin heeft zij onderbouwd dat zij redelijkerwijs niet over deze gegevens en bescheiden kon beschikken. Ook is niet gebleken dat het gegevens en bescheiden betreft waarover het college zelf beschikt. Het betoog faalt.
2.8. In hetgeen [appellante] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit in strijd is met het recht. Het beroep is ongegrond.
2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.J.A.M. Broekman, ambtenaar van staat.
w.g. Van Sloten w.g. Broekman
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 30 maart 2011