ECLI:NL:RVS:2011:BP9568

Raad van State

Datum uitspraak
30 maart 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201005120/1/M1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • T.G. Drupsteen
  • W. Sorgdrager
  • Y.E.M.A. Timmerman-Buck
  • A.J. Kuipers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing schadevergoeding door college van burgemeester en wethouders van Westland na vergunningverlening voor schakel- en transformatorstation

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 30 maart 2011 uitspraak gedaan over een verzoek om schadevergoeding van een appellant, die zich benadeeld voelde door de afgifte van een vergunning aan TenneT B.V. voor de oprichting van een schakel- en transformatorstation in de gemeente Westland. Het college van burgemeester en wethouders van Westland had op 20 oktober 2009 het verzoek om schadevergoeding afgewezen, waarna de appellant bezwaar maakte en beroep instelde. De rechtbank heeft het beroep doorgezonden naar de Afdeling.

De appellant stelde dat hij schade had geleden door de vergunningverlening, omdat hij genoodzaakt was te verhuizen vanwege de risico's van het wonen nabij het station. Hij claimde een schadevergoeding van € 150.000, exclusief wettelijke rente. Het college betoogde echter dat er geen grond was voor schadevergoeding, omdat de situatie vergunbaar was en de appellant vrijwillig had gekozen om te verhuizen. Bovendien was de milieuvergunning later vernietigd, maar het college stelde dat dit geen invloed had op de schadeclaim.

De Afdeling overwoog dat de appellant niet om schadevergoeding op grond van de Wet milieubeheer had verzocht, maar om een zuiver schadebesluit. De Afdeling concludeerde dat er geen causaal verband bestond tussen het onrechtmatige besluit van 4 september 2007 en de gestelde schade. De Afdeling verklaarde het beroep ongegrond en wees de verzoeken om schadevergoeding af, zonder aanleiding voor proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201005120/1/M1.
Datum uitspraak: 30 maart 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant A] en [appellante B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]), beiden wonend te [woonplaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Westland (hierna: het college),
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 20 oktober 2009 heeft het college een verzoek om schadevergoeding van [appellant] afgewezen.
Bij besluit van 11 februari 2010, verzonden op dezelfde datum, heeft het college het door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de rechtbank ‘s-Gravenhage ingekomen op 22 maart 2010, beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep doorgezonden aan de Afdeling.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 december 2010, waar [appellante B], in persoon, en het college, vertegenwoordigd door mr. M.A.E. in ‘t Veld, werkzaam bij de gemeente Westland, zijn verschenen.
Buiten bezwaren van partijen zijn na de zitting nog stukken in het geding gebracht.
2. Overwegingen
2.1. Bij besluit van 4 september 2007 heeft het college aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid TenneT B.V. (hierna: TenneT) een vergunning als bedoeld in artikel 8.1, eerste lid, aanhef en onder a en c, van de Wet milieubeheer, zoals dat luidde vóór 1 januari 2008, verleend voor het oprichten en in werking hebben van een 380/150 kV schakel- en transformatorstation op het perceel Laan van Wateringseveld (ongenummerd) te Wateringen, kadastraal bekend gemeente Westland, sectie B, nummers 2915, 2464, 2222, 2916 en 1332.
Bij uitspraak van 9 juli 2008 in zaak nr.
200707413/1heeft de Afdeling het beroep van [appellante B] tegen dit besluit gegrond verklaard en dit besluit vernietigd wegens strijd met artikel 8.2, tweede lid, van de Wet milieubeheer in samenhang met artikel 3.1 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer (hierna: Ivb) en onderdeel 20.5 van bijlage I van het Ivb, omdat niet het college, maar het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland bevoegd was het besluit te nemen.
2.2. [appellant] stelt schade te hebben geleden als gevolg van het onrechtmatige besluit van 4 september 2007. [appellant] voert aan dat hij door de afgifte van de vergunning genoodzaakt was te verhuizen gelet op de risico's die het wonen op 50 meter afstand van een schakel- en transformatorstation met zich brengt. Bovendien is volgens [appellant] door de verlening van de vergunning en voorbereidende handelingen de waarde van zijn woning gedaald. De verhuizing heeft volgens hem ook bijkomende kosten tot gevolg gehad. Ten slotte stelt [appellant] immateriële schade te hebben geleden. Het totaal van de schade bedraagt volgens [appellant] € 150.000, exclusief de wettelijke rente.
2.2.1. Het college betoogt dat artikel 15.20 van de Wet milieubeheer geen ruimte geeft voor toekenning van schadevergoeding aan derden in verband met de verlening van een oprichtingsvergunning. Ook buiten dit kader is er volgens het college geen reden om de gestelde schade op bestuursrechtelijke gronden te vergoeden.
Het college voert aan dat de situatie vergunbaar was en er geen onaanvaardbare risico’s waren die verhuizing van omwonenden vanuit milieuhygiënisch oogpunt noodzakelijk maakten. De verkoop van de woning en de verhuizing zijn vrijwillige keuzes geweest, die het college niet mogen worden aangerekend. Dat de milieuvergunning later is vernietigd vanwege onbevoegdheid, doet hier volgens het college niet aan af.
Volgens het college bestaat verder geen causaal verband tussen het besluit tot de verlening van de milieuvergunning en de waardevermindering van de woning. Het, in dit verband relevante, verzoek om vergoeding van planschade is door het college op 3 april 2007 afgewezen.
2.2.2. De Afdeling overweegt allereerst dat [appellant] bij brief van 7 augustus 2008 het college niet heeft verzocht om schadevergoeding op grond van artikel 15.20 van de Wet milieubeheer, maar om het nemen van een zuiver schadebesluit. Een toetsing aan artikel 15.20 van de Wet milieubeheer is dan ook niet aan de orde.
2.2.3. Bij de uitspraak van 9 juli 2008 is het besluit van 4 september 2007 vernietigd, omdat het onbevoegdelijk was genomen. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in haar uitspraak van 24 december 2008, in zaak nr.
200802629/1, is het, indien een verzoek om vergoeding van schade als gevolg van een rechtens onjuist bevonden besluit wordt gedaan, aan het bestuursorgaan dat dat besluit heeft genomen om, indien daartoe aanleiding bestaat, aannemelijk te maken dat ten tijde van dat besluit ook een rechtmatig besluit zou hebben kunnen worden genomen. Indien later, zonder dat de daarvoor in aanmerking te nemen feiten en omstandigheden zijn gewijzigd, een besluit wordt genomen dat niet is vernietigd, is in beginsel aannemelijk dat zo'n besluit zou hebben kunnen worden genomen.
Uit de stukken blijkt dat TenneT op 11 november 2008 bij het college een melding als bedoeld in artikel 1.10 van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (hierna: Activiteitenbesluit) heeft gedaan. Het college heeft aangevoerd dat het bouwplan is gewijzigd, waardoor het station een gesloten inrichting is geworden die onder de werking van het Activiteitenbesluit valt. Hierdoor heeft geen verdere besluitvorming ten aanzien van de aanvraag om vergunning meer plaatsgevonden.
In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat het college het niet op de door hem in aanmerking genomen gronden aannemelijk heeft mogen achten dat de aangevraagde inrichting vergunbaar was. Het college heeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat geen causaal verband bestaat tussen het onrechtmatige besluit van 4 september 2007 en de gestelde schade. Gelet hierop heeft het college het tegen de afwijzing van het verzoek gemaakte bezwaar terecht ongegrond verklaard.
2.2.4. Overigens wordt, anders dan [appellant] stelt, in de door [appellant] toegezonden uitspraak van de rechtbank ‘s-Gravenhage van 19 juli 2007, in zaak nr. AWB 06/5361 WOZ, geen causaal verband aangenomen tussen het onrechtmatige besluit van 4 september 2007 en de gestelde waardedaling van de woning van [appellant]. Daargelaten dat deze uitspraak geanonimiseerd is, zodat niet duidelijk is of de bedoelde woning de voormalige woning van [appellant] is, betreft deze uitspraak de waardevaststelling van de bedoelde woning krachtens artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken voor het tijdvak 1 januari 2005 tot 1 januari 2007. Volgens de rechtbank hoefde hierbij niet met de mogelijke komst van de TenneT-locatie rekening te worden gehouden.
2.3. Het beroep is ongegrond.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. T.G. Drupsteen, voorzitter, en mr. W. Sorgdrager en mr. Y.E.M.A. Timmerman-Buck, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Kuipers, ambtenaar van staat.
w.g. Drupsteen w.g. Kuipers
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 30 maart 2011
271-379.