ECLI:NL:RVS:2011:BP9577

Raad van State

Datum uitspraak
30 maart 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201009508/1/H2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek
  • A.M. van Meurs-Heuvel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag tegemoetkoming vervoerskosten door college van burgemeester en wethouders van Epe

In deze zaak heeft het college van burgemeester en wethouders van Epe op 24 september 2009 een aanvraag van [appellant] om een tegemoetkoming in de kosten van het vervoer van zijn dochter naar de Praktijkschool in Apeldoorn over het schooljaar 2008-2009 afgewezen. Het college heeft deze afwijzing gehandhaafd bij een besluit op bezwaar van 7 januari 2010. De rechtbank Zutphen heeft op 8 september 2010 het beroep van [appellant] tegen deze afwijzing ongegrond verklaard. Hierop heeft [appellant] hoger beroep ingesteld bij de Raad van State, dat op 30 maart 2011 werd behandeld.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft vastgesteld dat [appellant] zijn aanvraag te laat heeft ingediend, namelijk na afloop van het schooljaar 2008-2009. De rechtbank heeft geoordeeld dat het college in redelijkheid heeft kunnen weigeren de hardheidsclausule toe te passen, zoals vastgelegd in artikel 28 van de Verordening leerlingenvervoer gemeente Epe 2003. [appellant] betoogde dat hij onjuist was geïnformeerd door de gemeente Epe, maar de rechtbank oordeelde dat het op de weg van [appellant] lag om zich tijdig te informeren over de indieningstermijnen voor de aanvraag.

De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die noopten tot het buiten toepassing laten van de verordening. Het hoger beroep van [appellant] werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 30 maart 2011.

Uitspraak

201009508/1/H2.
Datum uitspraak: 30 maart 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 8 september 2010 in zaak nr. 10/254 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Epe.
1. Procesverloop
Bij besluit van 24 september 2009 heeft het college een aanvraag van [appellant] om een tegemoetkoming in de kosten van het vervoer van zijn dochter naar de Praktijkschool in Apeldoorn over het schooljaar 2008-2009 afgewezen.
Bij besluit van 7 januari 2010 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 8 september 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 1 oktober 2010, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting aan de orde gesteld op 16 maart 2011.
Partijen zijn niet verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 4, eerste lid, van de Wet op het primair onderwijs, verstrekt, ten behoeve van het schoolbezoek, het college aan ouders van in de gemeente verblijvende leerlingen op aanvraag bekostiging van de door het college noodzakelijk te achten vervoerkosten. De gemeenteraad stelt daartoe een nadere regeling vast, met inachtneming van het bepaalde in dit artikel.
Ingevolge artikel 5, zesde lid, van de Verordening leerlingenvervoer gemeente Epe 2003 (hierna: de Verordening), wordt, indien een vervoersvoorziening wordt toegekend, deze getroffen:
a. met ingang van het nieuwe schooljaar indien de aanvraag voor 1 juni is ingediend;
b. met ingang van de door de ouders verzochte datum als het een aanvraag gedurende het schooljaar betreft, met dien verstande dat de datum waarop de vergoeding wordt toegewezen niet ligt voor de datum van ontvangst van de aanvraag door het college.
Ingevolge artikel 28 kan het college in bijzondere gevallen ten gunste van de ouders afwijken van de bepalingen in deze verordening, zo nodig na advies te hebben gevraagd aan de permanente commissie van leerlingenzorg, de commissie voor de begeleiding, de regionale verwijzingscommissie of andere deskundigen.
2.2. Aan het besluit van 24 september 2009, zoals gehandhaafd bij besluit op bezwaar van 7 januari 2010, heeft het college ten grondslag gelegd dat [appellant] zijn aanvraag na afloop van het schooljaar 2008-2009 heeft ingediend, dat ingevolge artikel 5, zesde lid, aanhef en onder b, van de Verordening een tegemoetkoming in de kosten van het vervoer niet met terugwerkende kracht kan worden verstrekt en dat geen aanleiding bestaat voor toepassing van de hardheidsclausule, als bedoeld in artikel 28 van de Verordening. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank vastgesteld dat [appellant] niet betwist dat hij zijn aanvraag te laat heeft ingediend. De rechtbank heeft voorts geoordeeld dat het college in redelijkheid heeft kunnen weigeren de hardheidsclausule toe te passen.
2.3. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college ten onrechte de hardheidsclausule niet heeft toegepast, omdat de oorzaak van de indiening van zijn aanvraag na afloop van het schooljaar 2008-2009 is gelegen in de omstandigheid dat de gemeente Epe hem onvolledig en onjuist heeft geïnformeerd.
2.3.1. Met juistheid heeft de rechtbank overwogen dat het op de weg lag van [appellant] om zich tijdig op de hoogte te (laten) stellen over het tijdstip waarop een aanvraag om vergoeding van vervoerskosten moet zijn ingediend om daarvoor in aanmerking te kunnen komen. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij op dat punt onjuist is geïnformeerd. De rechtbank is voorts, gelet op hetgeen [appellant] heeft aangevoerd, terecht tot de slotsom gekomen dat het college in redelijkheid heeft kunnen weigeren de hardheidsclausule toe te passen aangezien zich geen bijzondere omstandigheden voordeden die noopten tot het buitentoepassing laten van de bepalingen van de Verordening.
Het betoog faalt.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, ambtenaar van staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Van Meurs-Heuvel
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 30 maart 2011
47-616.