201003086/1/M1
Datum uitspraak: 30 maart 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Milieu Service Brabant B.V. (hierna: MSB), gevestigd te Boxtel,
appellant,
het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
verweerder.
Bij besluit van 19 november 2008 heeft het college aan MSB lasten onder dwangsom opgelegd vanwege overtredingen van artikel 18.18 van de Wet milieubeheer, vanwege het handelen in strijd met, voor zover te dezen van belang, de voorschriften 2.1.1 en 2.1.2 verbonden aan de bij besluit van 1 februari 2002 verleende revisievergunning voor een inrichting op het perceel Schouwrooij 8 te Boxtel.
Bij besluit van 23 februari 2009 heeft het college het besluit van 19 november 2008, wat betreft de daarin gestelde begunstigingstermijn, gedeeltelijk herroepen.
Bij besluit van 9 februari 2010, verzonden op 16 februari 2010, heeft het college het door MSB ingediende bezwaar tegen het besluit van 19 november 2008 tot oplegging van lasten onder dwangsom ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft MSB bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 29 maart 2010, beroep ingesteld.
De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft desverzocht een deskundigenbericht uitgebracht.
Het college heeft zijn zienswijze daarop naar voren gebracht. J.M. Schoenmakers en A.M. Schoenmakers hebben daartoe in de gelegenheid gesteld, een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 december 2010, waar MSB, vertegenwoordigd door mr. H.G.M. van der Westen, advocaat te Eindhoven, en het college, vertegenwoordigd door mr. S. de Groot, ing. G.F.C. van Grunsven, en A.W. Adriaansen, allen werkzaam bij de provincie, zijn verschenen.
2.1. Op 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in werking getreden. Bij de invoering van deze wet is een aantal andere wetten gewijzigd. Uit het overgangsrecht zoals dat is opgenomen in art. 1.6, eerste lid, van de invoeringswet Wabo, volgt dat de wetswijzigingen niet van toepassing zijn op dit geding, omdat het besluit tot handhaving voor de inwerkingtreding van de Wabo is genomen.
In deze uitspraak worden dan ook de wetten aangehaald, zoals deze luidden voor de invoering van de Wabo.
2.2. Bij besluit van 1 februari 2002 heeft het college aan MSB een revisievergunning als bedoeld in artikel 8.4, eerste lid, van de Wet Milieubeheer verleend voor het veranderen van haar inrichting en het in werking hebben na die verandering van de gehele inrichting voor het innemen, bewaren, opslaan, overslaan en bewerken van afvalstoffen en het in werking hebben van een houtgestookte CV-installatie. De inrichting is gelegen op gezoneerd industrieterrein 'I en II' te Boxtel.
2.3. Bij besluit van 19 november 2008 heeft het college voor zover te dezen van belang wegens overtreding van de voorschriften 2.1.1 en 2.1.2 van de vergunning van 1 februari 2002 voor beide voorschriften afzonderlijk een last onder dwangsom opgelegd van € 10.000,-- per geconstateerde overtreding (maximaal één constatering per dag). Voor beide lasten onder dwangsom afzonderlijk bedraagt het maximaal te verbeuren bedrag € 100.000,--.
2.4. Het college heeft op basis van drie door het Bureau milieumetingen uitgevoerde metingen in de periode september/oktober 2007 tijdens een representatieve bedrijfssituatie - het in werking zijn van de houtshredder - op immissiepunt 42 een overschrijding van de in voorschrift 2.1.1 opgenomen grenswaarde voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau met 6 dB(A) geconstateerd. Verder heeft het college op basis van drie door het Bureau milieumetingen uitgevoerde metingen in de periode mei 2008 tijdens een representatieve bedrijfssituatie op immissiepunt L.2, ter plaatse van de woningen Loxvenseweg 2 en 2a, een overschrijding van de in voorschrift 2.1.2 opgenomen grenswaarde voor het maximale geluidsniveau met 16 dB(A) geconstateerd.
2.5. Ingevolge voorschrift 2.1.1 van de vergunning van 1 februari 2002 mogen de op de bijlage "Geluidimmissiepunten" aangeduide immissiepunten de in het voorschrift genoemde waarden van het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau vanwege het in werking zijn van de inrichting niet worden overschreden.
Omschrijving LAR,LT per periode in dB(A) LAR,LT per periode in dB(A) LAR,LT per periode in dB(A)
Dag (07.00-19.00 u) Avond (19.00-23.00 u) Nacht (23.00-07.00 u)
Ingevolge voorschrift 2.1.2 mogen de maximale geluidniveaus (Lamax gemeten in de meterstand "fast") ter plaatse van woningen van derden en andere geluidgevoelige bestemmingen buiten het gezoneerde terrein, veroorzaakt door geluidsbronnen binnen de inrichting niet meer bedragen dan 70 dB(A) tussen 07.00 en 19.00 uur (dagperiode); 65 dB(A) tussen 19.00 en 23.00 uur (avondperiode) en 60 dB(A) tussen 23.00 en 07.00 uur (nachtperiode).
In voorschrift 2.3.3 van de vergunning is aangegeven dat de bepaling/beoordeling en controle van de langtijdgemiddeld beoordelingsniveaus en de maximale geluidsniveaus dienen te geschieden volgens de Handleiding meten en rekenen industrielawaai 1999 (hierna: Handleiding).
2.6. MSB voert aan dat het college ten onrechte het bronvermogen van de shredder niet heeft gemeten.
2.6.1. Het college heeft de immissiepunten als uitgangspunt genomen om door middel van directe immissiemetingen de actueel optredende langtijdgemiddeld beoordelingsniveaus en maximale geluidniveaus vast te kunnen stellen. De Afdeling acht deze benadering niet onjuist.
2.7. MSB betoogt dat de door het college uitgevoerde controlemetingen niet deugdelijk zijn. In dit verband voert MSB aan dat de invloed van het stoorgeluid te groot is vanwege de te grote afstand tussen de grens van de inrichting en de meetpunten.
2.7.1. Het college betoogt dat tijdens de metingen geen sprake was van een constante en continue stoorgeluidbijdrage. Dit wordt volgens het college bevestigd door de gunstige signaal/ruisverhouding. Kortstondige stoorgeluidbijdragen welke leiden tot een verhoging van het omgevingsgeluidniveau zijn steeds volledig uit het meetresultaat verwijderd, zodat een kwantitatieve beoordeling van het stoorgeluid niet aan de orde was, aldus het college.
2.7.2. Volgens het deskundigenbericht is het niet uitgesloten dat in de periode van de geluidmetingen ter plaatse van immissiepunt 42 stoorgeluiden hoorbaar waren. Uit het deskundigenbericht blijkt ook dat het mogelijk is op de door het college genoemde wijze stoorgeluiden niet mee te nemen in de meetresultaten. In hetgeen MSB heeft aangevoerd bestaat naar het oordeel van de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de resultaten van de metingen ter plaatse van immissiepunt 42 zodanig door stoorgeluiden zijn beïnvloed dat het college niet deugdelijk heeft vast kunnen stellen of de in voorschrift 2.1.1 opgenomen grenswaarde voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau werd overschreden.
2.8. MSB betwist dat de houtshredder in werking is geweest op de momenten waarop het college overschrijdingen van de toelaatbare geluidnormen heeft geconstateerd, althans dat de houtshredder op die dagen gedurende vijf uren in werking is geweest.
2.8.1. Het college betoogt dat de inzet van de houtshredder op het terrein tijdens de metingen is vastgesteld op basis van eigen auditieve waarneming van medewerkers van bureau Milieumetingen. Het geluid afkomstig van het in werking zijn van de houtshredder is volgens het college een specifiek, duidelijk van andere geluidbijdragen te onderscheiden geluid. Medewerkers van het Bureau milieumetingen zijn ter controle vanuit de meetpunten in de richting van de houtshredder gelopen om de herkomst van het geluid te lokaliseren. Het college is bij de vaststelling dat er overtredingen optraden voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau uitgegaan van de bedrijfsduur van de houtshredder zoals deze onderdeel uitmaakt van de representatieve bedrijfssituatie, vijf uur in de dagperiode, conform de bij besluit van 2 januari 2006 geaccepteerde melding, als bedoeld in artikel 8.19, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet milieubeheer, van MSB.
2.8.2. Het college heeft aannemelijk gemaakt dat de houtshredder in werking was ten tijde van de metingen. Verder heeft het college voor de bepaling/beoordeling van het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau voldoende onderbouwd dat de houtshredder overeenkomstig de representatieve bedrijfssituatie, zoals aangegeven in de door MSB ingediende melding, gedurende vijf uur in de dagperiode in werking was. Gelet hierop heeft het college op basis van de verrichte metingen terecht geconcludeerd dat de in de voorschriften 2.1.1 en 2.1.2 opgenomen grenswaarden voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau en het maximale geluidniveau werden overschreden. Het college was derhalve bevoegd tot het opleggen van een last onder dwangsom.
2.9. MSB voert voorts aan dat zich ontoelaatbare cumulatie van dwangsommen voordoet, omdat dezelfde voorziening nodig is om de overtredingen van de voorschriften 2.1.1 en 2.1.2 te beëindigen. Gelet hierop zijn de dwangsommen onredelijk hoog, aldus MSB.
2.9.1. Het college stelt zich op het standpunt dat de lasten onder dwangsom betrekking hebben op verschillende overtredingen. De hoogte van de dwangsommen staat in redelijke verhouding tot de ernst van de overtredingen en de beoogde werking van de lasten onder dwangsom.
2.9.2. De Afdeling is van oordeel dat zich in het onderhavige geval geen rechtens ongeoorloofde cumulatie van sancties voordoet, nu het gaat om handhaving van verschillende voorschriften.
Het bedrag van een dwangsom moet in redelijke verhouding staan tot zowel het geschonden belang als de beoogde werking van de dwangsom. Gezien de forse overschrijdingen van de grenswaarden voor het langdtijdgemiddeld beoordelingsniveau en het maximale geluidsniveau en de met het treffen van maatregelen gemoeide kosten, is de Afdeling van oordeel dat de dwangsommen niet onredelijk hoog zijn.
2.10. Het beroep is ongegrond.
2.11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. K. Brink, voorzitter, en drs. H. Borstlap en mr. W. Sorgdrager, leden, in tegenwoordigheid van mr. P.A. Melse, ambtenaar van staat.
w.g. Brink w.g. Melse
Voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 30 maart 2011