201005966/1/R2.
Datum uitspraak: 6 april 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
de raad van de gemeente Lochem,
verweerder.
Bij besluit van 6 juli 2009, nr. 2009-000418, heeft de raad de aanvraag van [appellant] om herziening van het bestemmingsplan "Epse-Dorp" voor het perceel [locatie] afgewezen.
Bij besluit van 12 april 2010, nr. 2009-009956, heeft de raad het door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 21 juni 2010, beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 maart 2011, waar [appellant], bijgestaan door F. Agteres, is verschenen.
2.1. [appellant] heeft als eigenaar van het perceel [locatie] bij de raad een aanvraag ingediend om het bestemmingsplan "Epse-Dorp" te herzien, zodanig dat direct nabij de bestaande, te behouden woning, een nieuwe woning kan worden gebouwd op het perceel [locatie]. Het bestemmingsplan "Epse-Dorp" laat dit niet toe, nu in dit plan het gebruik van de gronden voor woondoeleinden is beperkt tot bestaande woningen.
2.2. De raad heeft besloten de aanvraag niet in te willigen. De raad stelt zich op het standpunt dat de landschappelijke waarden van het gebied door een nieuwe woning worden aangetast. Om het karakter van het Epserbos te behouden, voert de raad het beleid dat bouwmogelijkheden in het Epserbos zich beperken tot de bestaande bouwrechten. De raad ziet geen aanleiding om van zijn beleid af te wijken.
2.3. [appellant] betoogt dat ten onrechte de op 17 november 1998 en 27 maart 2002 gedane toezeggingen van het toenmalige college van burgemeester en wethouders van Gorssel, dat er vanuit ruimtelijk oogpunt geen belemmeringen waren om aan de gewenste woningbouw op zijn perceel mee te werken, niet worden nagekomen.
2.4. De Afdeling overweegt dat in het algemeen geen rechten kunnen worden ontleend aan toezeggingen die zijn gedaan door niet ter zake beslissingsbevoegden. De bevoegdheid omtrent het vaststellen van een bestemmingsplan berust niet bij het college van burgemeester en wethouders, maar bij de raad. Verwachtingen die door het toenmalige college van burgemeester en wethouders van Gorssel mogelijk zijn gewekt, kunnen er derhalve niet toe leiden dat de raad gehouden is het bestemmingsplan te herzien.
2.5. Voorts blijkt volgens [appellant] uit onderzoek dat, anders dan de raad stelt, met de gewenste woningbouw geen afbreuk wordt gedaan aan de flora en fauna en de landschappelijke waarden. Tevens heeft de raad ten onrechte het advies van de Commissie Bezwaarschriften overgenomen, nu het advies is gebaseerd op onjuiste informatie, aldus [appellant]. Zo zijn in de directe omgeving ook woningen gebouwd op relatief kleine bospercelen en is ten onrechte verwezen naar de natuurkansenkaart, nu de gewenste nieuwe woning niet is gelegen in de EHS. Voorts doet [appellant] een beroep op het gelijkheidsbeginsel, omdat volgens hem in gelijksoortige gevallen de raad wel heeft meegewerkt aan de bouw van nieuwe woningen. Ten slotte voert [appellant] aan dat ten onrechte geen gebruik is gemaakt van de in het bestemmingsplan "Epse-Dorp" opgenomen wijzigingsbevoegdheid.
2.6. De Afdeling overweegt dat het betoog van [appellant] dat ten onrechte geen gebruik is gemaakt van de wijzigingsbevoegdheid in deze procedure niet aan de orde kan komen, omdat het bestreden besluit een weigering om het bestemmingsplan "Epse-Dorp" te herzien betreft.
Vooropgesteld moet worden dat gelet op de systematiek van de Wet ruimtelijke ordening, aan de raad in beginsel een grote mate van beleidsvrijheid toekomt bij het besluit omtrent het vaststellen van een bestemmingsplan.
De inwilliging van de aanvraag van [appellant] stemt niet overeen met het beleid van de raad dat bouwmogelijkheden zich beperken tot de bestaande rechten. De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat met de bouw van een nieuwe woning de landschappelijke waarden van het Epserbos worden aangetast. De raad heeft hierbij van belang geacht dat mede vanwege de bijkomende voorzieningen bij de woning de kap van bomen onvermijdelijk is. Voorts heeft de raad belang gehecht aan de omstandigheid dat een verkleining van het bestaande perceel [locatie] afbreuk doet aan de afwisseling in oppervlakte van de omliggende percelen. Gelet hierop heeft de raad naar het oordeel van de Afdeling geen aanleiding hoeven te zien om van zijn beleid af te wijken.
Ten aanzien van de door [appellant] gemaakte vergelijking met de bestemmingsplanwijziging voor het perceel Oude Larenseweg 22 en een perceel aan het Vrijheidslaantje heeft de raad zich op het standpunt gesteld dat deze gevallen verschillen van de aan de orde zijnde situatie, omdat na deze bestemmingsplanwijzigingen het beleid van de raad is veranderd in die zin dat bouwmogelijkheden beperkt zijn tot de bestaande rechten. De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat de raad ten onrechte van opvatting is dat de door [appellant] genoemde situaties niet overeenkomen met de thans aan de orde zijnde situatie. Aan de omstandigheid dat door [appellant] reeds in 1998 een verzoek is ingediend om planologische medewerking voor de bouw van de door hem gewenste woning kan in deze procedure geen betekenis worden gehecht.
Voorts is de Afdeling niet gebleken dat het advies van de Commissie Bezwaarschriften is gebaseerd op onjuiste ruimtelijk relevante informatie. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat in het advies is onderkend dat sommige omliggende percelen kleiner van oppervlakte zijn en dat het gebied niet in de EHS ligt.
Dat volgens [appellant] de flora en fauna van het gebied niet worden aangetast doet, wat daar ook van zij, niet af aan de deugdelijkheid van de motivering die de raad heeft gegeven om reeds vanwege de reden dat de landschappelijke waarden worden aangetast het bestemmingsplan "Epse-Dorp" niet te herzien.
2.7. Hetgeen [appellant] heeft aangevoerd geeft geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit is genomen in strijd met het recht. Het beroep is ongegrond.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.J.A.M. Broekman, ambtenaar van staat.
w.g. Van Sloten w.g. Broekman
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 6 april 2011