201009181/1/H1.
Datum uitspraak: 6 april 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Nacco Materials Handling B.V., gevestigd te Nijmegen,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 26 augustus 2010 in zaak nr. 09/2591 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Nijmegen.
Bij besluit van 22 september 2008 heeft het college Nacco onder oplegging van een dwangsom gelast het bedrijfsgebouw aan de Scheepvaartweg 8-10 te Nijmegen (hierna: het bedrijfsgebouw) in overeenstemming te brengen met paragraaf 2.13.2 en meer bepaald artikel 1.110 (lees: 2.110) van het Bouwbesluit 2003 (het bedrijfsgebouw verdelen in brandcompartimenten van maximaal 3000 m²), hetzij in overeenstemming te brengen met een gelijkwaardigheidsmaatregel ingevolge artikel 1.5 van het Bouwbesluit 2003 (bijvoorbeeld door middel van het aanbrengen van een sprinklerinstallatie).
Bij besluit van 18 juni 2009 heeft het college het door Nacco daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd onder verlenging van de begunstigingstermijn tot twee weken na de verzenddatum van het besluit op bezwaar.
Bij uitspraak van 26 augustus 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door Nacco daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft Nacco bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 20 september 2010, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 15 oktober 2010.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 maart 2011, waar Nacco, vertegenwoordigd door mr. L.J. Gerritsen, advocaat te Nijmegen, en [controller], en het college, vertegenwoordigd door mr. L.C.C.M. Vullings-Voeten, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2.1. In het bedrijfsgebouw is het onderdelenmagazijn van Nacco gevestigd, van waaruit onderdelen van heftrucks over de hele wereld worden gedistribueerd. Het gebouw bestaat uit brandcompartimenten van 6.000 m².
2.2. Ter zitting heeft Nacco haar beroepsgrond dat de rechtbank, door te overwegen dat het college bevoegd was handhavend op te treden tegen overtreding van het Bouwbesluit 2003, heeft miskend dat het bedrijfsgebouw voldeed aan artikel 1.5 van dat besluit, ingetrokken.
2.3. Derhalve is niet meer in geschil dat is gehandeld in strijd met het Bouwbesluit 2003, zodat het college ter zake handhavend kon optreden.
Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisering bestaat. Ook kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
2.4. Nacco betoogt, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 18 december 2002 in zaak nr.
200105747/1, dat de rechtbank heeft miskend dat handhavend optreden in dit geval in strijd was met het fair play beginsel. Zij voert aan dat het college haar bij brief, verzonden op 17 februari 2009, in de gelegenheid heeft gesteld onder voorwaarden een plan van aanpak in te dienen voor de te nemen maatregelen. Bij brief van 17 maart 2009 heeft zij een plan van aanpak ingediend dat voldeed aan de door het college gestelde voorwaarden, zodat zij ervan mocht uitgaan dat van handhavend optreden zou worden afgezien, aldus Nacco.
2.4.1. Bij brief die op 17 februari 2009 is verzonden heeft het college Nacco in de gelegenheid gesteld om binnen één maand een plan van aanpak in te dienen, waarin wordt vermeld met welke technische oplossing zij zal voldoen aan het besluit van 22 september 2008 en een tijdsplanning zal worden gegeven met concrete data en een harde einddatum. Voorts dienen de termijnen redelijk te zijn, dienen keuzes te zijn voorzien van deugdelijke argumenten en bleef het uitgangspunt van het college dat financiële aspecten geen reden zijn om niet aan de regels te behoeven voldoen en dat de gevraagde voorzieningen zo snel mogelijk moeten worden gerealiseerd, aldus bedoelde brief. Daarin heeft het college tevens vermeld dat Nacco de voorzieningen conform dat plan zal kunnen uitvoeren als het college het plan acceptabel en redelijk vindt, en dat het besluit op bezwaar daarop dan zal worden aangepast.
2.4.2. Nacco heeft haar plan van aanpak op 24 maart 2009 aan het college overhandigd. Hierin heeft zij, voor zover thans van belang, vermeld dat in 2011 nieuwbouw zal worden gerealiseerd waarin een sprinklerinstallatie zal worden aangelegd, dat het aanbrengen van een brandscheiding zal zorgen voor het vergroten van haar reeds bestaande ruimteproblematiek en dat het de voorkeur verdient een sprinklerinstallatie gelijktijdig met de nieuwbouw aan te brengen, omdat dit logistieke en financiële besparingen oplevert. Ten slotte verzoekt Nacco om uitstel voor de aanpassing van het pand tot 2011, zodat dit kan samenvallen met de nieuwbouw, en om in de gelegenheid te worden gesteld een mondelinge toelichting te geven.
2.4.3. Het college heeft zich in zijn besluit van 18 juni 2009 op het standpunt gesteld dat Nacco in bedoeld plan van aanpak niet heeft voldaan aan de voorwaarden van het geven van een technische oplossing met een tijdsplanning, voorzien van concrete data en een harde einddatum.
De rechtbank heeft terecht onder de geschetste omstandigheden het beginsel van fair play niet geschonden geacht, omdat Nacco in het plan van aanpak feitelijk slechts heeft verzocht om verlenging van de begunstigingstermijn tot oplevering van de nieuwbouw in 2011. De rechtbank heeft evenzeer terecht geoordeeld dat de onderhavige situatie niet dezelfde is als die welke zich voordoet in de door Nacco genoemde uitspraak van 18 december 2002. In die uitspraak was het bestuursorgaan overgegaan tot handhaving voordat de termijn afliep waarbinnen de gegevens mochten worden verwacht die nodig waren om te kunnen beoordelen of datgene waartegen handhavend werd opgetreden vergunbaar was. In dit geval heeft het college het plan van aanpak afgewacht, maar het onvoldoende geoordeeld, omdat niet aan de gestelde voorwaarden werd voldaan.
2.5. Het betoog van Nacco dat de rechtbank heeft miskend dat de begunstigingstermijn te kort was, faalt. De rechtbank heeft terecht overwogen dat bij het opleggen van een last een begunstigingstermijn moet worden gesteld die voldoende is om uitvoering te geven aan de last zonder dat een dwangsom wordt verbeurd. De rechtbank heeft evenzeer terecht die termijn, die in dit geval negen maanden heeft bedragen, niet onredelijk kort geacht.
De door Nacco aangevoerde omstandigheid dat het college in een tweede last onder dwangsom van 12 december 2009 een begunstigingstermijn van ruim negen maanden heeft gesteld in plaats van de ruim drie maanden die in dit geval in het primaire besluit waren gesteld, leidt niet tot een ander oordeel, nu uit dat besluit kan worden afgeleid dat Nacco kennelijk alsnog met een concreet plan is gekomen, voorzien van een tijdsplanning met concrete data en een harde einddatum. Het betoog van Nacco dat zij meende in overleg te zijn met het college en daarom niet behoefde te voldoen aan de last, geeft evenmin grond voor een ander oordeel. Uit de omstandigheid dat het college haar bij brief van 17 februari 2009 in de gelegenheid heeft gesteld een plan van aanpak in te dienen, kon zij niet in redelijkheid afleiden dat zij niet aan de last behoefde te voldoen, reeds omdat, zoals hiervoor onder 2.4.1 is overwogen, in die brief verschillende voorwaarden waren gesteld. De rechtbank heeft dan ook terecht overwogen dat voor rekening van Nacco dient te blijven dat zij de periode tussen de besluiten van 22 september 2008 en 18 juni 2009 niet heeft benut om aan de last te voldoen.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. W. Konijnenbelt, voorzitter, en mr. P.A. Offers en mr. C.J.M. Schuyt, leden, in tegenwoordigheid van mr. T. van Goeverden-Clarenbeek, ambtenaar van staat.
w.g. Konijnenbelt w.g. Van Goeverden-Clarenbeek
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 6 april 2011