ECLI:NL:RVS:2011:BQ0277

Raad van State

Datum uitspraak
6 april 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201009022/1/M2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • C.W. Mouton
  • T.L.J. Drouen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen maatwerkvoorschriften voor een paardenpension in het kader van de Wet milieubeheer

In deze zaak gaat het om een beroep tegen maatwerkvoorschriften die zijn gesteld door het college van burgemeester en wethouders van Haarlemmermeer voor een paardenpension. Het college heeft op 16 maart 2010 een besluit genomen op basis van de Wet milieubeheer en het Besluit landbouw milieubeheer, waarin voorschriften zijn opgenomen voor de inrichting van het paardenpension. Na bezwaar van een belanghebbende heeft het college op 5 augustus 2010 het eerdere besluit herroepen en nieuwe maatwerkvoorschriften vastgesteld. De appellant heeft hiertegen beroep ingesteld bij de Raad van State.

De Raad van State heeft de zaak behandeld op 14 februari 2011. De appellant betoogde dat de maatwerkvoorschriften, met name die met betrekking tot de onverharde paden, zijn bedrijfsvoering belemmeren. Het college verdedigde echter dat de maatwerkvoorschriften noodzakelijk zijn voor de bescherming van het milieu, gezien de nabijheid van woningen en de geluidsoverlast die de inrichting kan veroorzaken. De Raad van State overwoog dat het college bij het stellen van de maatwerkvoorschriften aansluiting heeft gezocht bij eerdere vergunningen en dat de appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat de voorschriften onredelijk bezwarend zijn.

Uiteindelijk heeft de Raad van State het beroep ongegrond verklaard, waarbij werd vastgesteld dat de maatwerkvoorschriften in het belang van de milieubescherming zijn gesteld. De uitspraak benadrukt het belang van het stellen van regels ter bescherming van het milieu en de afweging die daarbij gemaakt moet worden tussen de belangen van de ondernemer en de omgeving.

Uitspraak

201009022/1/M2.
Datum uitspraak: 6 april 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant A] en [appellante B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]), wonend te [woonplaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Haarlemmermeer,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 16 maart 2010 heeft het college op grond van artikel 8.42, eerste lid, van de Wet milieubeheer in samenhang met artikel 6, eerste lid, van het Besluit landbouw milieubeheer (hierna: het Besluit) en voorschrift 4.1.4 van de bijlage bij het Besluit maatwerkvoorschriften gesteld voor een paardenpension gelegen aan de [locatie 1] te [plaats].
Bij besluit van 5 augustus 2010, heeft het college het door [belanghebbende] hiertegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard, het besluit van 16 maart 2010 herroepen en een nieuw besluit met maatwerkvoorschriften genomen.
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 14 september 2010, beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 februari 2011, waar uitsluitend het college, vertegenwoordigd door T.H. van Donge, werkzaam bij de gemeente, is verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Voor de inrichting is op 31 oktober 1997 een milieuvergunning verleend en op 13 oktober 2000 een veranderingsvergunning verleend. Zoals de Afdeling eerder in de uitspraak van 16 juli 2008, in zaak nr.
200707894/1heeft overwogen, is de vergunningplicht door het in werking treden van het Besluit op 6 december 2006 komen te vervallen. De regels van het Besluit zijn van toepassing.
2.2. Ingevolge artikel 8.40, eerste lid, van de Wet milieubeheer, voor zover hier van belang, kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur met betrekking tot daarbij aangewezen categorieën van inrichtingen regels worden gesteld, die nodig zijn ter bescherming van het milieu.
Ingevolge artikel 8.42, eerste lid, kan, voor zover hier van belang, bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur, als bedoeld in artikel 8.40, met betrekking tot daarbij aangegeven onderwerpen de verplichting worden opgelegd te voldoen aan voorschriften die nodig zijn ter bescherming van het milieu.
Ingevolge artikel 6, eerste lid, aanhef en onder a, van het Besluit kan het bevoegd gezag maatwerkvoorschriften stellen met betrekking tot de in de bijlage opgenomen voorschriften voor zover dat in hoofdstuk 4 van die bijlage is aangegeven.
2.3. In voorschrift 4.1.1 van de bijlage bij het Besluit is bepaald dat in gevallen waarin de in voorschrift 1.1.1, 1.1.2 en 1.1.3 opgenomen waarden naar het oordeel van het bevoegd gezag te hoog of te laag zijn, het bevoegd gezag bij maatwerkvoorschriften waarden kan vaststellen die lager of hoger zijn dan die waarden.
In voorschrift 4.1.4 is bepaald dat het bevoegd gezag maatwerkvoorschriften kan stellen met betrekking tot voorzieningen die binnen de inrichting worden aangebracht en gedragsregels die in acht worden genomen teneinde aan de voorschriften 1.1.1, 1.1.2, 1.1.3, 4.1.1 en 4.1.3 te voldoen.
2.4. Het college heeft bij het bestreden besluit een drietal maatwerkvoorschriften gesteld. Deze luiden als volgt.
In maatwerkvoorschrift A1 is bepaald dat het maximale geluidniveau veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige installaties of veroorzaakt door werkzaamheden binnen de inrichting, gemeten bij de dichtstbijzijnde gevel van de woningen gelegen aan de [locatie 2] en [locatie 3], niet hoger mag zijn dan 55 dB(A) in de periode tussen 06:00 en 19:00 uur (dag), 50 dB(A) in de periode tussen 19:00 en 22:00 uur (avond) en 45 dB(A) in de periode tussen 22:00 en 06:00 uur (nacht).
In maatwerkvoorschrift A2 is bepaald dat de op de tekening, behorende bij de vergunningaanvraag behorende bij de veranderingsvergunning van 13 oktober 2000 onder nummer 5352, met rood aangegeven paden welke gebruikt worden voor het verplaatsen van paarden onverhard dienen te zijn of dienen te zijn voorzien van een gelijkwaardig dempende voorziening.
In maatwerkvoorschrift A3 is bepaald dat de stapmolen op zondagen niet voor 10:00 uur in gebruik mag worden genomen.
2.5. [appellant] voert aan dat het college ten onrechte niet heeft onderzocht of het stellen van maatwerkvoorschrift A2 in samenhang gelezen met maatwerkvoorschrift A1 nodig is in het belang van de bescherming van het milieu. Hij betoogt dat maatwerkvoorschrift A2 hem belemmert in zijn bedrijfsvoering. Daartoe voert hij aan dat onverharde paden niet goed zijn schoon te houden en dat het aanleggen van rubberen matten gevaarlijk is voor de paarden, omdat zij bij nat weer daarop kunnen uitglijden.
2.5.1. Het college stelt zich op het standpunt dat het vanwege de activiteiten binnen de inrichting en de geringe afstand van circa acht meter tot de woning van derden nodig is om maatwerkvoorschriften te stellen om de geluidbelasting vanwege het in werking zijn van de inrichting te beperken. Het college heeft bij het stellen van de maatwerkvoorschriften aansluiting gezocht bij de voorschriften uit de inmiddels vervallen milieuvergunningen voor de inrichting van 13 oktober 2000 en 31 oktober 1997. Volgens het college is de inrichting niet gewijzigd ten opzichte van de inrichting waarvoor op 13 oktober 2000 een veranderingsvergunning was verleend. Verder stelt het college dat maatwerkvoorschrift A2 nodig is om te kunnen voldoen aan de gestelde geluidgrenswaarde voor het maximaal geluidniveau in de avondperiode van 50 dB(A). Het maatwerkvoorschrift A2 is volgens het college niet onnodig bezwarend voor de bedrijfsvoering, aangezien het in plaats van het gebruik van rubberen matten ook mogelijk is om een andere geluiddempende voorziening te treffen. Ter zitting heeft het college gewezen op de mogelijkheid om houtsnippers te gebruiken.
2.5.2. De hoogte van de in maatwerkvoorschrift A1 gestelde geluidgrenswaarden voor het maximaal geluidniveau komen overeen met de in voorschrift D.1.2 van de vergunning van 31 oktober 1997 opgenomen grenswaarden. Maatwerkvoorschrift A2 komt overeen voorschrift A.a.3 van de vergunning van 13 oktober 2000.
Uit het akoestisch onderzoek van 8 mei 2000, dat behoort bij de vergunning van 13 oktober 2000, blijkt dat maatregelen getroffen moeten worden om te kunnen voldoen aan de in de vergunning van 31 oktober 1997 gestelde geluidgrenswaarden voor het maximaal geluidniveau. In hoofdstuk 7 van het akoestisch rapport zijn twee maatregelen beschreven. Een eerste maatregel is de aanleg van een geluidscherm met een hoogte van 1,8 meter. Een tweede maatregel is het vervangen van de stenen ondergrond waarover de paarden lopen door een zachte ondergrond. Geconcludeerd wordt dat met de aanleg van een geluidscherm met een hoogte van 1,8 meter het maximaal geluidniveau bij de woning gelegen aan de [locatie 2] gereduceerd wordt tot 55 dB(A).
Het college heeft ter zitting naar voren gebracht dat het geluidscherm is opgericht.
2.5.3. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat het college, gezien de aard van de bedrijfsvoering, bij het nemen van het besluit niet mocht uitgaan van de bedrijfssituatie waarvoor in 2000 vergunning is verleend en van het ten behoeve daarvan opgestelde akoestische rapport.
Maatwerkvoorschrift A2 laat aan [appellant] de keuze welke geluiddempende voorziening wordt getroffen. [appellant] heeft niet inzichtelijk gemaakt dat het treffen van een andere geluiddempende voorziening, anders dan rubberen matten, onnodig bezwarend voor hem is. Hij heeft ook zijn stelling dat hij door maatwerkvoorschrift A2 in zijn bedrijfsvoering wordt geschaad niet aannemelijk gemaakt. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat moet worden betwijfeld of zonder maatwerkvoorschrift A2 voldaan kan worden aan de in maatwerkvoorschrift A1 gestelde geluidgrenswaarde van 50 dB(A) in de avondperiode. Gelet op het voorgaande heeft het college na afweging van de belangen in redelijkheid kunnen stellen dat maatwerkvoorschrift A2 nodig is in het belang van de bescherming van het milieu. De stellingen van [appellant] dat zijn buurman en tevens bezwaarmaker in zijn bezwaar mogelijk andere paden heeft bedoeld en dat zijn buurman zelf een paard bij zijn woning heeft staan, zijn in dit verband niet van belang.
De beroepsgrond faalt.
2.6. Het beroep is ongegrond.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. C.W. Mouton, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. T.L.J. Drouen, ambtenaar van staat.
w.g. Mouton w.g. Drouen
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 6 april 2011
375-590.