201008095/1/H2.
Datum uitspraak: 6 april 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats], en anderen
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 1 juli 2010 in zaak nr. 09/904 in het geding tussen:
het dagelijks bestuur van het Waterschap De Dommel.
Bij besluit van 14 oktober 2008 heeft het dagelijks bestuur aan Staatsbosbeheer, Regio Zuid, ontheffing verleend voor het aanleggen van een duiker onder de Budelse baan op het perceel, kadastraal bekend gemeente Leende, sectie D, nummer 1605.
Bij besluit van 9 februari 2009 heeft het dagelijks bestuur het door [appellant] en anderen daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 1 juli 2010, verzonden op 13 juli 2010, heeft de rechtbank het door [appellant] en anderen daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellant] en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 19 augustus 2010, hoger beroep ingesteld. Zij hebben voorts verzocht om schadevergoeding.
Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
Staatsbosbeheer heeft een reactie ingediend
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 maart 2011, waar [appellant] en anderen, in de personen van [gemachtigden], en het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door mr. B.N. Heuer, ing. J.H. Koekkoek en mr. C.C.E.J. van Weert-de Laat, allen werkzaam bij het waterschap, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 9, eerste lid, aanhef en onder d, van de Keur oppervlaktewateren Waterschap De Dommel 2005 (hierna: de Keur 2005) is het verboden onder, in, op of over een oppervlaktewater kunstwerken aan te leggen, te hebben, te wijzigen of op te ruimen.
Ingevolge artikel 13, eerste lid, kan het dagelijks bestuur ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 9.
Ingevolge het tweede lid kunnen aan de ontheffing beperkingen en voorschriften worden verbonden ter bescherming van de belangen verbonden aan de waterhuishoudkundige functie van die oppervlaktewateren.
Ingevolge het derde lid kan de toepassing van het bepaalde in het eerste en het tweede lid van dit artikel mede strekken ter bescherming van de aan de waterhuishoudkundige functie verbonden andere belangen, indien en voor zover daarin niet is voorzien door enig andere wet- of regelgeving.
2.2. Bij besluit van 30 maart 2004 heeft het dagelijks bestuur aan Staatsbosbeheer ontheffing verleend voor het dempen en/of afdammen van watergangen ter plaatse van de Staatsbossen in de gemeente Heeze-Leende, plaatselijk bekend als het Laagveld, en het plaatsen van vier stuwen in de Laagveldloop (hierna ook: ontheffing BA 03.505). Naar aanleiding van het daartegen door [appellant] en anderen gemaakte bezwaar heeft het dagelijks bestuur aan deze ontheffing het voorschrift verbonden dat ontheffinghouder verplicht is, alvorens tot uitvoering van de werkzaamheden over te gaan, een overzicht van de gemeten waterstanden vanaf februari 2003 in de, op de bij het besluit gevoegde kaartfragment aangeduide, peilbuizen aan het dagelijks bestuur te doen toekomen (nulmeting). Deze gegevens dienen te worden vastgesteld bij een onderhoudstoestand van de watergangen overeenkomstig artikel 5 van de Keur 2005. Bij uitspraak van 14 december 2007 heeft de rechtbank het daartegen door [appellant] en anderen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 24 september 2008 in zaak nr.
200801041/1op het door [appellant] en anderen daartegen ingestelde hoger beroep heeft de Afdeling overwogen dat het dagelijks bestuur de vaststelling van de vereiste onderhoudstoestand heeft kunnen baseren op het daartoe op verzoek van het dagelijks bestuur op 14 juli 2006 uitgebrachte rapport "Handhavingsverzoek Laagveld, 2006AW0033" (hierna: het rapport Laagveld) aangezien uit dit rapport volgens het dagelijks bestuur volgt dat de onderhoudstoestand zowel overeenkomstig de Keur 2005 als overeenkomstig de Keur 1998 is en [appellant] en anderen geen eigen deskundigenrapport hebben overgelegd op grond waarvan tot een ander oordeel over de onderhoudstoestand zou kunnen worden gekomen. De Afdeling heeft het hoger beroep ongegrond verklaard.
2.3. [appellant] en anderen hebben op 22 september 2004 een verzoek om handhaving met betrekking tot de waterhuishoudkundige situatie in de omgeving Laagveld-Bruggerhuizen ingediend dat ertoe strekt om voorafgaand aan het uitvoeren van de werkzaamheden waarvoor ontheffing BA 03.505 is verleend, de staat van onderhoud van de betreffende watergangen in overeenstemming te brengen met de geldende onderhoudsplicht. Het dagelijks bestuur heeft dat verzoek bij besluit van 16 december 2004 afgewezen. Het daartegen door [appellant] en anderen gemaakte bezwaar is bij besluit van 1 november 2006 opnieuw ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 14 december 2007 heeft de rechtbank het door [appellant] en anderen daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit vernietigd en, voor zover hier van belang, het dagelijks bestuur opgedragen ten aanzien van het gedeelte van het besluit dat betrekking heeft op de weigering tot handhaving over te gaan in verband met een zonder ontheffing aanwezige duiker onder de Budelse baan, opnieuw op het bezwaar te beslissen met inachtneming van hetgeen in de uitspraak van de rechtbank is overwogen. Op 4 juni 2008 heeft het dagelijks bestuur in zoverre het bezwaar opnieuw ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 24 september 2008 in zaak nr.
200801036/1heeft de Afdeling, met toepassing van artikel 6:18, eerste lid en 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht gelezen in samenhang met artikel 2:24, eerste lid, het daartegen door [appellant] en anderen ingestelde beroep ongegrond verklaard, omdat Staatsbosbeheer op 25 maart 2008 ontheffing heeft aangevraagd voor de plaatsing en er concreet uitzicht op legalisatie bestaat.
2.4. Bij besluit van 14 oktober 2008 heeft het dagelijks bestuur de door Staatsbosbeheer op 25 maart 2008 aangevraagde ontheffing verleend. Bij besluit van 9 februari 2009, waarbij dat besluit is gehandhaafd, heeft het dagelijks bestuur zich op het standpunt gesteld dat een hogere ligging van de duiker waterhuishoudkundig verantwoord is, nu reeds eerder ontheffing is verleend voor het dempen van de watergang waarin de duiker is gelegen en de duiker zijn functie als ontwateringsmiddel daardoor geheel zal verliezen.
2.5. [appellant] en anderen betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het dagelijks bestuur in redelijkheid tot het verlenen van de ontheffing heeft kunnen besluiten en het niet meer noodzakelijk was enig voorschrift op te nemen omtrent de hoogte van de ligging en de diameter van de duiker. Zij voeren aan dat met het verlenen van een ontheffing voor een duiker die hoger ligt dan de slootbodem feitelijk ontheffing is verleend voor het voortijdig afdammen van de sloot. Volgens [appellant] en anderen wordt er aldus aan voorbij gegaan dat alvorens een dergelijke ontheffing had mogen worden verleend eerst - in het kader van de eerder verleende ontheffing BA 03.505 - een nulmeting had moeten worden uitgevoerd, waarbij van de onderhoudstoestand, zoals die was vóór verlening van die ontheffing, wordt uitgegaan. Door een ontheffing te verlenen voor een reeds midden jaren negentig gerealiseerde duiker, zonder daarbij het voorschrift op te nemen dat de duiker op de slootbodem dient te liggen en de minimale diameter van de duiker te bepalen, kan een dergelijke nulmeting niet meer plaatsvinden en is volgens [appellant] en anderen gehandeld in strijd met de uitspraak van de Afdeling in zaak nr.
200801041/1.
2.5.1. Ingevolge artikel 13, tweede lid, van de Keur kunnen aan de ontheffing beperkingen en voorschriften worden verbonden ter bescherming van de belangen verbonden aan de waterhuishoudkundige functie van die oppervlaktewateren. Het Laagveld is een keurbeschermingsgebied. Volgens paragraaf 4.2.1 van de Beleidsregels 'Gebiedsgericht vergunningen- en ontheffingenbeleid' Waterschap De Dommel 2005, wordt voor dergelijke gebieden slechts ontheffing verleend indien dat geen nadelige effecten heeft op de waterhuishouding. Gelet daarop dient te worden beoordeeld of het achterwege laten van voorschiften met betrekking tot de hoogte van de ligging en de diameter van de duiker bij het verlenen van de ontheffing voor het aanleggen van een duiker, voor de waterhuishouding in het Laagveld nadelige effecten heeft.
2.5.2. Naar aanleiding van het door [appellant] en anderen ingediende verzoek om handhaving van het aan de vrijstelling voor het dempen en/of afdammen van watergangen in het Laagveld en het plaatsen van vier stuwen in de Laagveldloop verbonden voorschrift dat de ontheffinghouder, alvorens tot uitvoering van werkzaamheden over te gaan, een nulmeting moet verrichten bij een onderhoudstoestand overeenkomstig artikel 5 van de Keur 2005, heeft een hydrologisch deskundige in opdracht van het dagelijks bestuur geïnventariseerd wat de feitelijke toestand van de wateren in het gebied is. Deze bevindingen zijn neergelegd in het genoemde rapport Laagveld. In het rapport is de onderhoudstoestand van de sloten en greppels in het Laagveld beoordeeld in het licht van de functie daarvan. Volgens het rapport hebben de sloten en greppels ten oosten van de Laagveldloop geen afwaterende functie meer, zodat deze watergangen geen onderhoud nodig hebben en de relatieve hoogteligging van duikers onbelangrijk is. Een eventueel te hoog liggende duiker zal het peil een fractie opstuwen, maar dit sluit volledig aan bij de (natuur)functie van de watergang. Gelet op het vorenstaande wordt in het rapport geoordeeld dat de onderhoudstoestand van de watergangen in het Laagveld, zoals die was ten tijde van het opstellen van het rapport, passend is bij de functie daarvan en derhalve die situatie een goede nulsituatie is om het monitoringstraject mee te starten. De door [appellant] en anderen geplaatste kanttekeningen bij het rapport bieden, nu deze niet aan de hand van een deskundigenrapport zijn onderbouwd, geen grond voor het oordeel dat het aan het rapport onjuiste feitelijke aannames ten grondslag zijn gelegd en daaraan derhalve geen waarde kan worden gehecht.
2.5.3. De duiker waar het hier om gaat bevindt zich in een watergang ten oosten van de Laagveldloop die geen afwaterende functie meer heeft. Gelet hierop, alsmede in aanmerking genomen dat de relatieve hoogteligging van duikers in deze watergang volgens het rapport onbelangrijk is, bestaat geen grond voor het oordeel dat het bij de verlening van de ontheffing achterwege laten van voorschiften met betrekking tot de hoogte van de ligging en de diameter van de duiker voor de waterhuishouding in het Laagveld nadelige effecten heeft. Voorts bestaat geen grond voor het oordeel dat de ontheffing in strijd is met de uitspraak van de Afdeling in zaak nr.
200801041/1. Van belang daarbij is de nulmeting blijkens het aan de ontheffing BA 03.505 verbonden voorschrift moet plaatsvinden bij een onderhoudstoestand van de watergangen overeenkomstig de Keur 2005. Ten tijde van het opstellen van het rapport Laagveld, waarbij de onderhoudstoestand in het Laagveld is geïnventariseerd en is geconcludeerd dat deze in overeenstemming is met de Keur 2005, was de duiker onder de Budelse baan, waarvoor bij besluit van 14 oktober 2008 ontheffing is verleend, reeds gerealiseerd. De duiker moet dan ook bij het aan dat rapport ten grondslag liggende onderzoek geacht worden te zijn betrokken en deel uit te maken van de daarin beschreven onderhoudstoestand in de nulsituatie. Gelet daarop was het niet noodzakelijk in de ontheffing voor het aanleggen van de duiker voorschiften op te nemen met betrekking tot de hoogte van de ligging en de diameter van de duiker en de rechtbank heeft dan ook terecht overwogen dat het dagelijks bestuur in redelijkheid tot het verlenen van de ontheffing heeft kunnen besluiten. Het betoog faalt.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Het verzoek om schadevergoeding dient gelet op het vorenstaande te worden afgewezen.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Wieland, ambtenaar van staat.
w.g. Slump w.g. Wieland
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 6 april 2011