201009532/1/H3.
Datum uitspraak: 13 april 2011.
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 19 augustus 2010 in zaak nr. 10/1608 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Doesburg.
Bij besluit van 9 december 2009 heeft het college een aan [appellant] verleende parkeervergunning voor het kenteken […] ingetrokken.
Bij besluit van 30 maart 2010 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 19 augustus 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 30 september 2010, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] en het college hebben nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 maart 2011, waar [appellant], bijgestaan door mr. T.S.H. Rosbach, werkzaam bij Pro-Justitia.ch, is verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 3:41, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) geschiedt de bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, door toezending of uitreiking aan hen, onder wie begrepen de aanvrager.
Ingevolge artikel 6:7 bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift zes weken.
Ingevolge artikel 6:8, eerste lid, vangt de termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
Ingevolge artikel 6:9, eerste lid, is een bezwaar- of beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen.
Ingevolge artikel 6:11 blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
2.2. Het college heeft het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, omdat het bezwaarschrift van [appellant] van 21 december 2009 (lees: 21 januari 2010) niet binnen de bezwaartermijn is ingediend. Volgens het college is niet gebleken van een verschoonbare termijnoverschrijding, aangezien [appellant] tijdig op de hoogte was van het besluit van 9 december 2009 en reeds bij brieven van 11 december 2009 heeft gereageerd op dat besluit. Hoewel het college deze brieven bij brief van 5 januari 2010 als bezwaarschrift heeft aangemerkt, heeft het bij brief van 19 januari 2010 op het uitdrukkelijk verzoek van [appellant] medegedeeld deze brieven niet langer als zodanig aan te merken, aldus het college.
2.3. De rechtbank heeft vastgesteld dat de termijn voor het indienen van bezwaar afliep op 21 januari 2010. Volgens haar bestaat geen reden te twijfelen aan de stelling van het college dat het bezwaarschrift eerst op 22 januari 2010, en derhalve buiten de bezwaartermijn, is ontvangen. De rechtbank is voorts van oordeel dat het college op goede gronden geen aanleiding heeft gevonden om deze termijnoverschrijding verschoonbaar te achten.
2.4. [appellant] betoogt dat de rechtbank in een aantal overwegingen ten onrechte suggereert dat hij heeft erkend het bezwaarschrift te laat te hebben ingediend. Hij heeft dat nimmer erkend en stelt zich ook thans op het standpunt dat hij het bezwaarschrift reeds op 21 januari 2010 in het bijzijn van T.S.H. Rosbach op het gemeentehuis heeft overhandigd aan een medewerker van de gemeente. Omdat de Publieksbalie op dat moment officieel reeds was gesloten, heeft de medewerker het bezwaarschrift niet afgestempeld en hem evenmin een ontvangstbevestiging meegegeven. De medewerker heeft wel toegezegd dat het bezwaarschrift de volgende dag aan de juiste persoon zou worden overhandigd met de mededeling dat het de dag tevoren was afgegeven, aldus [appellant]. Ter staving van deze gang van zaken heeft [appellant] een verklaring van Rosbach van 11 februari 2010 overgelegd.
[appellant] betoogt voorts dat de rechtbank, aangezien hij het bezwaarschrift binnen de termijn heeft ingediend, ten onrechte heeft overwogen dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is. De rechtbank heeft in dit verband volgens [appellant] bovendien ten onrechte overwogen dat hij niet is overvallen door de brief van het college van 19 januari 2010, door hem ontvangen op 21 januari 2010, waarbij hem werd medegedeeld dat zijn brieven van 11 december 2009 niet langer als bezwaarschrift werden aangemerkt. Hij acht het zeer onzorgvuldig van het college om hem eerst op de laatste dag van de bezwaartermijn hiervan in kennis te stellen.
2.4.1. Vaststaat dat het besluit van 9 december 2009 op 10 december 2009 aan [appellant] is verzonden en derhalve op die dag bekend is gemaakt. De termijn voor het indienen van een bezwaarschrift is daarom aangevangen op 11 december 2009 en, zoals de rechtbank terecht heeft vastgesteld, geëindigd op 21 januari 2010 om 24:00 uur.
2.4.2. De rechtbank heeft, onder verwijzing naar de vaste rechtspraak van de Afdeling (onder meer de uitspraak van 7 maart 2007 in zaak nr.
200604021/1), terecht overwogen dat wanneer een bezwaarschrift niet wordt verzonden naar het betrokken bestuursorgaan, maar door de indiener zelf wordt bezorgd, er in beginsel van uit moet worden gegaan dat dit geschrift bij dat bestuursorgaan is ingekomen op de datum die is vermeld op het stempel dat er bij binnenkomst op is geplaatst. Dit beginsel lijdt slechts uitzondering indien de indiener aannemelijk maakt dat het geschrift eerder is binnengekomen.
Het door [appellant] ingediende bezwaarschrift heeft een ontvangststempel met de datum 22 januari 2010. Het college heeft ter staving van zijn standpunt dat [appellant] het bezwaarschrift ook daadwerkelijk op die datum heeft afgegeven op het gemeentehuis, een verklaring overgelegd van [belanghebbende] van 2 maart 2011 waarin deze verklaart het bezwaarschrift op 22 januari 2010 na sluitingstijd in ontvangst te hebben genomen. [appellant] beschikt niet over een ontvangstbevestiging of over ander schriftelijk bewijs ter staving van zijn stelling dat hij het bezwaarschrift op 21 januari 2010 heeft afgegeven. Dat [appellant], naar hij stelt, geen ontvangstbevestiging heeft gekregen omdat de Publieksbalie reeds was gesloten, dient voor zijn rekening en risico te komen. De door hem overgelegde verklaring van Rosbach dat het bezwaarschrift tijdig is ingeleverd, doet, mede in aanmerking genomen de hiermee strijdige verklaring van [belanghebbende], onvoldoende afbreuk aan de bewijskracht van het ontvangststempel. Gezien het voorgaande heeft de rechtbank terecht overwogen dat [appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij het bezwaarschrift reeds op 21 januari 2010 op het gemeentehuis heeft afgegeven.
Gelet op artikel 6:11 van de Awb heeft de rechtbank vervolgens terecht bezien of deze termijnoverschrijding verschoonbaar is. Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat dit niet het geval is. Uit zijn brieven van 11 december 2009 blijkt dat [appellant] tijdig op de hoogte was van het besluit van 9 december 2009. Voorts heeft hij bij brief van 11 januari 2010 uitdrukkelijk geprotesteerd tegen de mededeling van het college dat deze brieven als bezwaarschrift waren aangemerkt. Gelet hierop mocht [appellant] er niet van uit gaan dat het college deze brieven als zodanig zou blijven aanmerken. In dat verband heeft de rechtbank, anders dan [appellant] betoogt, terecht overwogen dat niet is in te zien dat hij kan zijn overvallen door de brief van het college van 19 januari 2010.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.W. Mouton, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, ambtenaar van staat.
w.g. Mouton w.g. Klein
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 april 2011.