ECLI:NL:RVS:2011:BQ1043

Raad van State

Datum uitspraak
13 april 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201005215/1/M1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • J.H. van Kreveld
  • W.J. Deetman
  • E. Helder
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing handhavingsverzoek door college van burgemeester en wethouders van Purmerend met betrekking tot milieuvoorschriften van Veemarkt Purmerend

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 13 april 2011 uitspraak gedaan over het beroep van Celebration Benelux B.V. en Celebration Panden B.V. tegen de afwijzing van hun verzoek om handhavend op te treden tegen de stichting Veemarkt Purmerend. Het college van burgemeester en wethouders van Purmerend had op 15 september 2009 het verzoek van Celebration afgewezen, waarna Celebration bezwaar maakte en beroep instelde. De Afdeling heeft de zaak op 14 december 2010 ter zitting behandeld.

De Afdeling oordeelde dat het college in strijd met de Algemene wet bestuursrecht had gehandeld door niet handhavend op te treden tegen de overtredingen van milieuvoorschriften door Veemarkt Purmerend. De Afdeling concludeerde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die het college zouden hebben moeten vrijstellen van handhavend optreden. Het college had niet voldoende gemotiveerd waarom handhaving niet noodzakelijk was, ondanks de vastgestelde overtredingen van de vergunningvoorschriften.

De uitspraak leidde tot de vernietiging van het besluit van het college van 15 april 2010, waarbij het bezwaar van Celebration ongegrond was verklaard. De Afdeling oordeelde dat het college de proceskosten van Celebration moest vergoeden, evenals het griffierecht. De uitspraak benadrukt het belang van handhaving van milieuvoorschriften en de verplichting van bestuursorganen om adequaat te reageren op overtredingen.

Uitspraak

201005215/1/M1.
Datum uitspraak: 13 april 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Celebration Benelux B.V. en de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Celebration Panden B.V. (hierna tezamen en in enkelvoud: Celebration), beide gevestigd te Purmerend,
appellanten,
en
het college van burgemeester en wethouders van Purmerend,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 15 september 2009 heeft het college het verzoek van Celebration om handhavend op te treden ten aanzien van de inrichting van de stichting Veemarkt Purmerend op het adres Volume 132A te Purmerend afgewezen.
Bij besluit van 15 april 2010, verzonden op 15 april 2010, heeft het college het door Celebration hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft Celebration bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 27 mei 2010, beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 24 juni 2010.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Celebration en het college hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 december 2010, waar Celebration, vertegenwoordigd door mr. X. Visscher, advocaat te Alkmaar, en het college, vertegenwoordigd door L.J.P. Rog, C.C.M. Haring en R. van Vliet, allen werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting Veemarkt Purmerend, vertegenwoordigd door mr. W.J.M. Loomans, advocaat te Hoorn, als partij gehoord.
Ter zitting is aan partijen een termijn van acht weken na zitting gegeven om onderling tot een oplossing te komen. Bij brief van 28 januari heeft Veemarkt Purmerend, met instemming van Celebration en het college, verzocht de termijn met vier weken te verlengen. De Afdeling heeft daarop de termijn verlengd tot 8 maart 2011. Nu de termijn verstreken is en het beroep niet is ingetrokken, doet de Afdeling uitspraak.
2. Overwegingen
Beroep
2.1. Celebration heeft verzocht om handhaving wegens overtreding van de aan de bij besluit van 7 september 2007 aan Veemarkt Purmerend verleende milieuvergunning verbonden voorschriften 2.1.3, 3.1.3, 3.2.1, 10.2.2, 11.1.1, 14.1.1 en 14.1.2. Haar beroep richt zich tegen de ongegrondverklaring van haar bezwaar tegen de afwijzing van haar verzoek om handhaving hieromtrent.
Wat de overtreding van voorschrift 11.1.1. aangaat, voert Celebration aan dat er geen bijzondere omstandigheden zijn op grond waarvan het college heeft mogen afzien van handhavend optreden. Zij betwist dat er concreet zicht op legalisatie is en handhaving is naar haar oordeel evenmin zodanig onevenredig in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat daarvan behoorde te worden afgezien.
Wat de overtreding van voorschrift 14.1.2 aangaat, voert Celebration aan dat het college ten onrechte enkel handhavend optreden in het vooruitzicht stelt.
Wat de voorschriften 2.1.3, 3.1.3, 3.2.1, 10.2.2 en 14.1.1 betreft voert Celebration aan dat het college ten onrechte niet heeft onderzocht of de gedraging die een overtreding heeft opgeleverd van voorschrift 14.1.2 tevens een overtreding van voornoemde voorschriften oplevert. Het college heeft hierover niets overwogen in het bestreden besluit, aldus Celebration.
Voorschrift 11.1.1
2.2. Ingevolge vergunningvoorschrift 11.1.1 moeten uitmondingen in de buitenlucht van afvoeren van ventilatiesystemen, luchtbehandelingsinstallaties of afzuigsystemen, ten aanzien waarvan in deze vergunning geen andere voorschriften zijn gesteld, zodanig zijn gesitueerd dat een afdoende verspreiding van de dampen is gewaarborgd, zonder dat hinder buiten de inrichting wordt veroorzaakt.
2.3. Niet in geschil is dat in strijd met voorschrift 11.1.1 is gehandeld, zodat het college terzake handhavend kon optreden.
2.4. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder bestuursdwang of dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag het bestuursorgaan weigeren dit te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
2.5. Het college voert aan dat mocht worden afgezien van handhavend optreden, omdat er concreet zicht was op legalisatie. Het college wijst er in dit verband op dat Veemarkt Purmerend een ontvankelijke aanvraag om een bouwvergunning heeft ingediend voor een grotere afzuiginstallatie. Het college acht het aannemelijk dat met deze grotere afzuiginstallatie voorschrift 11.1.1 niet meer zal worden overtreden. Het college acht voorts handhavend optreden onevenredig in verhouding tot de daarmee te dienen belangen. Hiertoe wijst het college erop dat wordt bezien of voorschrift 11.1.1 moet worden gewijzigd dan wel aangevuld. De situatie kan zich voordoen dat de norm zal worden aangescherpt en de grotere afzuiginstallatie waartoe de aanvraag om een bouwvergunning is gedaan, ontoereikend is om aan de aangescherpte norm te kunnen voldoen. Het is onevenredig om van Veemarkt Purmerend te verlangen investeringen te doen voor de beoogde grotere afzuiginstallatie terwijl onzeker is of deze afzuiginstallatie in de toekomst afdoende is, aldus het college.
2.6. De Afdeling overweegt dat, daargelaten of een grotere afzuiginstallatie inderdaad het gestelde effect heeft, de aanvraag om een bouwvergunning niet ziet op legalisering van de onderhavige overtreding. In zoverre deed zich dan ook geen bijzondere omstandigheid voor op grond waarvan het college van handhavend optreden heeft mogen afzien. De Afdeling ziet evenmin aanleiding voor dit oordeel in het betoog van het college dat handhavend optreden onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen. Dit reeds omdat het college niet heeft gemotiveerd dat verdere overtreding niet met een andere - minder vergaande - maatregel kan worden voorkomen dan door plaatsing van een grotere afzuiginstallatie. Het bestreden besluit berust in zoverre, in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, niet op een deugdelijke motivering. Het beroep slaagt in zoverre.
Voorschrift 14.1.2
2.7. Ingevolge vergunningvoorschrift 14.1.2 moet de wasplaats afwaterend zijn gelegd naar een of meer putten, die zijn aangesloten op de bedrijfsriolering. Het wassen van veewagens moet op zodanige wijze plaatsvinden dat alle (verontreinigd) water wordt opgevangen.
2.8. In het besluit van 15 september 2009 is het college ervan uitgegaan dat Veemarkt Purmerend niet in strijd met voorschrift 14.1.2 heeft gehandeld. In het bestreden besluit is te kennen gegeven dat achteraf is gebleken dat het voorschrift wel is overtreden. In het bestreden besluit heeft het college overwogen dat het ter voorkoming van overtreding van voorschrift 14.1.2 regelmatig zal controleren en bij constatering van een overtreding van dit voorschrift - of zodra het gevaar van overtreding klaarblijkelijk dreigt - direct een last onder dwangsom zal opleggen van € 250,00 (tweehonderdvijftig euro) voor iedere dag - of deel daarvan - dat voorschrift 14.1.2 wordt overtreden en bij overtreding de dwangsom zal invorderen. Het bedrag waarboven geen dwangsom meer wordt verbeurd, zal worden vastgesteld op € 7.500,00 (zevenduizend vijfhonderd euro). Hierbij heeft het college vermeld dat dit een voornemen betreft en dus nog geen besluit is in de zin van de Algemene wet bestuursrecht.
2.9. De Afdeling maakt uit het bovenstaande op dat het college van oordeel is dat Veemarkt Purmerend in strijd met voorschrift 14.1.2 heeft gehandeld. Gelet hierop kon het college terzake handhavend optreden. Gezien het bestreden besluit achtte het college ook geen bijzondere omstandigheden aanwezig om van handhavend optreden met betrekking tot deze overtreding af te zien. In dit stadium van besluitvorming kon het college derhalve niet volstaan met een voornemen om bij constatering van een overtreding van dit voorschrift of zodra het gevaar van overtreding klaarblijkelijk dreigt, een last onder dwangsom op te leggen. Het college heeft in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht niet deugdelijk gemotiveerd waarom bij het bestreden besluit niet tot handhavend optreden is besloten.
Voorschriften 2.1.3, 3.1.3, 3.2.1, 10.2.2 en 14.1.1
2.10. Het college heeft bij het bestreden besluit, als vermeld, te kennen gegeven dat achteraf is gebleken dat voorschrift 14.1.2 is overtreden. Het bezwaar tegen de afwijzing van het verzoek om handhaving is ongegrond verklaard. Het college heeft hierbij geen enkele overweging gewijd aan de stelling van Celebration dat de gedraging die een overtreding heeft opgeleverd van voorschrift 14.1.2, tevens een overtreding van de vergunningvoorschriften 2.1.3, 3.1.3, 3.2.1, 10.2.2 en 14.1.1 oplevert. Gelet hierop berust het bestreden besluit in zoverre, in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, niet op een deugdelijke motivering. Het beroep slaagt in zoverre.
Conclusie
2.11. Het beroep is gegrond. Het besluit van 15 april 2010 dient te worden vernietigd.
Proceskosten
2.12. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Purmerend van 15 april 2010, kenmerk 559450;
III. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Purmerend tot vergoeding van bij de besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid Celebration Benelux B.V. en Celebration Panden B.V. in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 903,05 (zegge: negenhonderdendrie euro en vijf cent), waarvan € 874,00 toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;
IV. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Purmerend aan de besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid Celebration Benelux B.V. en Celebration Panden B.V. het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 298,00 (zegge: tweehonderdachtennegentig euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, voorzitter, en drs. W.J. Deetman en mr. E. Helder, leden, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, ambtenaar van staat.
w.g. Van Kreveld w.g. Sparreboom
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 april 2011
195.