201007214/1/H3.
Datum uitspraak: 13 april 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Alphen-Chaam (hierna: het college),
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda (hierna: de rechtbank) van 9 juni 2010 in zaak nr 09/4004 in het geding tussen:
[wederpartij], wonend te [woonplaats]
Op 21 juli 2009 heeft het college besloten om de bushaltes op de komtraverse Alphen te verplaatsen, zoals weergegeven op de bij dat besluit gevoegde tekening.
Bij uitspraak van 9 juni 2010, verzonden op 15 juni 2010, heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het college bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 26 juli 2010, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 17 augustus 2010.
[wederpartij] heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 januari 2011, waar het college, vertegenwoordigd door ing. P.Th.H. Scholten en H.J.M. Marcus, werkzaam in dienst van de gemeente, en [wederpartij], bijgestaan door mr. D. Pool, advocaat te Tilburg, zijn verschenen.
2.1. De rechtbank heeft het besluit van 21 juli 2009, dat onder meer met zich brengt dat voor het perceel van [wederpartij] een bushalte komt, niet geschikt geacht voor rechtstreeks beroep, omdat het college onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de als gevolg ervan voor [wederpartij] ontstane schade. Met toepassing van artikel 6:15, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht heeft zij het beroepschrift ter behandeling als bezwaarschrift aan het college doorgezonden.
2.2. Het college klaagt dat - samengevat weergegeven- zij aldus heeft miskend dat [wederpartij] weliswaar pas in zijn beroepschrift om vergoeding van geleden schade heeft verzocht, maar daarover, zowel in het verweerschrift, als tijdens de zitting, zo uitputtend is gesproken, dat de zaak zich voor rechtstreeks beroep leende.
2.3. Nu de rechtbank partijen heeft opgeroepen voor de behandeling van de zaak ter zitting en zij het door [wederpartij] bij haar ingestelde beroep daar heeft behandeld, kon zij in dat stadium niet meer overwegen dat het college ten onrechte heeft ingestemd met rechtstreeks beroep, het bij haar ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaren en het beroepschrift naar het college doorsturen ter behandeling als bezwaarschrift, als zij heeft gedaan.
2.4. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het tegen het besluit van 21 juli 2009 ingestelde beroep behandelen.
2.5. [wederpartij] heeft aangevoerd dat de waarde van zijn woning door de plaatsing van de bushalte is verminderd en het college bij de totstandkoming van het besluit van 21 juli 2009 ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de schade die hij in verband met die waardevermindering lijdt.
2.6. Dat betoog faalt. Reeds omdat [wederpartij] het college niet om vergoeding van schade heeft verzocht, hoefde het de thans gestelde schade niet te betrekken bij de besluitvorming omtrent de verplaatsing van de bushaltes.
2.7. Het beroep is ongegrond.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Breda van 9 juni 2010 in zaak nr. 09/4004;
III. verklaart het bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, voorzitter, en mr. C.J.M. Schuyt en mr. J.C. Kranenburg, leden, in tegenwoordigheid van mr. S.C. van Tuyll van Serooskerken, ambtenaar van staat.
w.g. Loeb w.g. Van Tuyll van Serooskerken
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 april 2011