ECLI:NL:RVS:2011:BQ1061

Raad van State

Datum uitspraak
13 april 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201004108/1/M1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M.W.L. Simons-Vinckx
  • G.N. Roes
  • Th.C. van Sloten
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van vergunning voor schrootbewerking en geluidshinder in Nieuwerkerk aan den IJssel

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 13 april 2011 uitspraak gedaan over een beroep tegen een besluit van het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland. Het college had op 6 april 2010 een vergunning verleend voor het veranderen van een inrichting voor het bewerken en op- en overslaan van schroot en autowrakken op een perceel in Nieuwerkerk aan den IJssel. Dit besluit werd ter inzage gelegd op 12 april 2010. De appellante, die zich benadeeld voelde door de vergunningverlening, heeft op 26 april 2010 beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn later aangevuld. Tijdens de zitting op 27 september 2010 zijn zowel de appellante als vertegenwoordigers van het college en de vergunninghoudster gehoord.

De Afdeling heeft in een tussenuitspraak van 8 december 2010 het college opgedragen om binnen dertien weken het geconstateerde gebrek in het besluit te herstellen. Het college heeft op 3 februari 2011 aangegeven dat het gebrek was hersteld en heeft een akoestisch rapport overgelegd. De appellante heeft hierop gereageerd en betoogd dat de geluidnormen niet overschreden mogen worden. De Afdeling heeft overwogen dat de grenswaarde van 49 dB(A) voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau in de dagperiode ter plaatse van de woning aan de Kortenoord 116 in strijd is met de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De Afdeling heeft uiteindelijk geoordeeld dat het besluit van 6 april 2010 gedeeltelijk gegrond is, en heeft de grenswaarde vernietigd, maar de rechtsgevolgen van het besluit in stand gelaten. Het college is veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de appellante en het griffierecht. Deze uitspraak benadrukt de noodzaak van zorgvuldige afwegingen bij vergunningverlening, vooral in situaties waar geluidshinder een rol speelt.

Uitspraak

201004108/1/M1.
Datum uitspraak: 13 april 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 6 april 2010 heeft het college aan [vergunninghoudster] opnieuw een vergunning als bedoeld in artikel 8.1 van de Wet milieubeheer verleend voor het veranderen van een inrichting voor het bewerken en op- en overslaan van schroot en autowrakken op het perceel [locatie] te Nieuwerkerk aan den IJssel, gemeente Zuidplas. Dit besluit is op 12 april 2010 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 26 april 2010, beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 14 mei 2010.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 september 2010, waar [appellante], in persoon, en het college, vertegenwoordigd door mr. ir. H.C.A.M. Vermeulen, ing. P. van Aller en ir. L.P.M. Hertsig, allen werkzaam bij de provincie, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting [vergunninghoudster], vertegenwoordigd door drs. P.M. Nijmeijer en F. Stuyfersant, als partij gehoord.
Bij tussenuitspraak van 8 december 2010 in zaak nr.
201004108/1/T1/M1(hierna: de tussenuitspraak) heeft de Afdeling het college opgedragen om binnen dertien weken na de verzending van de tussenuitspraak het daarin omschreven gebrek in het besluit van 6 april 2010 te herstellen.
Bij brief van 3 februari 2011, bij de Raad van State ingekomen op 4 februari 2011, heeft het college te kennen gegeven het gebrek in het besluit van 6 april 2010 te hebben hersteld.
Bij brieven van 4 februari 2011 zijn [appellante] en [vergunninghoudster] in de gelegenheid gesteld hun zienswijzen over de wijze waarop het gebrek is hersteld naar voren te brengen. Door [appellante] is bij brief van 8 februari 2011 een zienswijze naar voren gebracht.
Bij brieven van 9 maart 2011 zijn het college en [vergunninghoudster] in de gelegenheid gesteld op de door [appellante] naar voren gebrachte zienswijze te reageren. Het college heeft bij brief van 22 maart 2011 medegedeeld dat geen behoefte bestaat hierop te reageren.
De Afdeling heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft.
Vervolgens heeft de Afdeling het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
De tussenuitspraak van 8 december 2010
2.1. De Afdeling heeft bij de tussenuitspraak overwogen dat het besluit van 6 april 2010, voor zover het betreft de in voorschrift 8.1.1 gestelde grenswaarde van 49 dB(A) voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau in de dagperiode ter plaatse van de woning aan de Kortenoord 116 te Nieuwerkerk aan den IJssel, in strijd is met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb). Daartoe wordt verwezen naar de tussenuitspraak.
Bij deze tussenuitspraak is het college opgedragen om binnen dertien weken na de verzending van de tussenuitspraak het besluit van 6 april 2010, met inachtneming van rechtsoverweging 2.15.4 van de tussenuitspraak, te herstellen door alsnog onderzoek te doen naar het referentieniveau van het omgevingsgeluid ter plaatse van de woning Kortenoord 116 en zo nodig het besluit te wijzigen dan wel in plaats daarvan een ander besluit te nemen en de Afdeling de uitkomst mede te delen.
De brief van 3 februari 2011
2.2. Het college voert aan dat het naar aanleiding van de tussenuitspraak het referentieniveau van het omgevingsgeluid ter plaatse van de woning Kortenoord 116 heeft laten bepalen. De resultaten daarvan zijn weergegeven in het akoestisch rapport van Peutz B.V. van 21 december 2010, nr. F 19156-4-RA (hierna: het akoestisch rapport). Het college betoogt dat uit dit rapport blijkt dat het referentieniveau ter plaatse 48 dB(A) voor de dagperiode bedraagt. Aangezien in het bestreden besluit voor de betrokken woning een waarde van 49 dB(A) voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau in de dagperiode is gesteld, heeft het college met toepassing van hoofdstuk 4 van de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening (hierna: de Handreiking) een bestuurlijke afweging gemaakt.
In dit verband voert het college aan dat voor het langtijdgemiddeld geluidniveau ter plaatse van de woning Kortenoord 116 de shredderinstallatie bepalend is. De shredder is volgens het college overeenkomstig de beste beschikbare technieken uitgevoerd. Het bronniveau sluit aan bij de actuele bronsterkten van vergelijkbare shredders. Het plaatsen van een geluidscherm op korte afstand van de shredder is volgens het college niet mogelijk, omdat daarmee de toevoer van schroot in de shredder wordt belemmerd. Verhogen van de afscherming van de muren aan de noordgrens van de inrichting brengt onvoldoende vermindering van de geluidbelasting mee, omdat de toegangspoorten vanwege het aantal vrachtwagenbewegingen open moeten blijven. Verplaatsen van de shredder levert, gezien de geringe oppervlakte van de inrichting, geen geluidreductie op. Vermindering van de bedrijfstijd van de shredder met 20% levert een geluidreductie op van 1 dB voor de woning Kortenoord 116, maar deze reductie weegt volgens het college niet op tegen de financiële gevolgen die daarmee voor [vergunninghoudster] gepaard gaan. Het geluidniveau bij de woning aan de Kortenoord 116 kan volgens het college dan ook redelijkerwijs niet verder worden teruggebracht.
2.2.1. [appellante] betoogt dat de geluidnorm voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau niet hoger mag zijn de richtwaarde. De vergelijking met andere shredders is volgens haar niet juist, omdat deze niet zo dicht bij een woonwijk staan als de onderhavige shredder. Verder wordt volgens haar de voornaamste overlast veroorzaakt door het gooien van ijzer en het laden van schepen. De financiële gevolgen van een vermindering van de productie voor [vergunninghoudster] mogen geen reden zijn om de richtwaarden uit de Handreiking te overschrijden, omdat het bedrijf bij vestiging wist niet aan de geluidwaarden te kunnen voldoen en normen niet door financiële gevolgen opzij mogen worden gezet, aldus [appellante]. Door een bedrijfsduurvermindering van 20% kan de geluidbelasting vanwege de inrichting volgens [appellante] tot een acceptabel niveau worden teruggebracht. [appellante] wijst erop dat de economische recessie heeft geleid tot een vermindering van de productie bij het bedrijf en dat er nu nauwkeuriger wordt gewerkt, waardoor er in 2010 geen klachten waren.
2.2.2. De in voorschrift 8.1.1 ten aanzien van de woning Kortenoord 116 gestelde grenswaarde van 49 dB(A) voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau in de dagperiode is hoger dan de richtwaarde van 45 dB(A) die in de Handreiking wordt aanbevolen voor een rustige woonwijk met weinig verkeer.
In hoofdstuk 4 van de Handreiking is voor bestaande inrichtingen vermeld dat overschrijding van de richtwaarden mogelijk is tot het referentieniveau van het omgevingsgeluid. Overschrijding van het referentieniveau van het omgevingsgeluid tot een maximum etmaalwaarde van 55 dB(A) kan in sommige gevallen toelaatbaar worden geacht op grond van een bestuurlijk afwegingsproces waarbij de geluidbestrijdingskosten een belangrijke rol dienen te spelen.
In het akoestisch rapport wordt vermeld dat ter plaatse van de woning Kortenoord 116 het vastgestelde referentieniveau van het omgevingsgeluid bij wind uit zuidwestelijke en noordnoordoostelijke richting 48 en 45 dB(A) bedraagt.
Het college heeft zich redelijkerwijs op het standpunt kunnen stellen dat ten aanzien van de inrichting verdergaande maatregelen dan thans al zijn voorzien, om een geluidreductie van 1 dB te bereiken - zoals plaatsing van een geluidscherm of vermindering van de bedrijfsduur - niet mogelijk zijn, een beperkt effect sorteren, dan wel voor een bedrijf als het onderhavige niet in redelijke verhouding staan tot de kosten daarvan. Naar het oordeel van de Afdeling bestaat, gelet op het bij brief van 3 februari 2011 door het college overgelegde nader onderzoek en de bij die brief door het college naar voren gebrachte nadere motivering, dan ook geen grond voor het oordeel dat het college de voor de woning aan de Kortenoord 116 gestelde grenswaarde van 49 dB(A) voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau in de dagperiode in redelijkheid niet toereikend heeft kunnen achten ter voorkoming dan wel beperking van geluidhinder.
Op grond van het vorenstaande overweegt de Afdeling dat het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek is hersteld.
Conclusie
2.3. Het beroep is gezien de tussenuitspraak gedeeltelijk gegrond. Het besluit van 6 april 2010 dient te worden vernietigd, voor zover het betreft de in voorschrift 8.1.1 gestelde grenswaarde voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau in de dagperiode ter plaatse van de woning aan de Kortenoord 116 te Nieuwerkerk aan den IJssel.
2.4. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen naar aanleiding van de brief van het college van 3 februari 2011, ziet de Afdeling aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb te bepalen dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit, voor zover vernietigd, in stand blijven.
2.5. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gedeeltelijk gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland van 6 april 2010, kenmerk PZH-2010-164050606,
voor zover het betreft de in voorschrift 8.1.1 gestelde grenswaarde voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau in de dagperiode ter plaatse van de woning aan de Kortenoord 116 te Nieuwerkerk aan den IJssel;
III. bepaalt dat de rechtsgevolgen van dat besluit, voor zover vernietigd, in stand blijven;
IV. verklaart het beroep voor het overige ongegrond;
V. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland tot vergoeding van bij [appellante] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 88,87 (zegge: achtentachtig euro en zevenentachtig cent);
VI. gelast dat het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland aan [appellante] het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. M.W.L. Simons-Vinckx, voorzitter, en mr. G.N. Roes en mr. Th.C. van Sloten, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Kuipers, ambtenaar van staat.
w.g. Simons-Vinckx w.g. Kuipers
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 april 2011
271-650.