ECLI:NL:RVS:2011:BQ1067

Raad van State

Datum uitspraak
13 april 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201007506/1/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • Th.C. van Sloten
  • P.J.A.M. Broekman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen wijzigingsplan Recreatiegebied Ede West

In deze zaak gaat het om een beroep tegen het wijzigingsplan "Recreatiegebied Ede West" dat op 15 juni 2010 door het college van burgemeester en wethouders van Ede is vastgesteld. De appellanten, waaronder [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3], hebben hun beroepen ingediend bij de Raad van State, waarbij zij hun bezwaren tegen het wijzigingsplan naar voren hebben gebracht. De zitting vond plaats op 15 maart 2011, waar de appellanten bijgestaan werden door hun advocaat, mr. D. Teeuwsen, en het college vertegenwoordigd was door M.P. Riemersma.

De Afdeling bestuursrechtspraak heeft in haar overwegingen de ontvankelijkheid van de beroepen beoordeeld. Het college stelde dat de beroepen van [appellant sub 1] en [appellant sub 3] niet ontvankelijk waren voor bepaalde onderdelen, maar de Afdeling oordeelde dat de beroepen geheel ontvankelijk waren, omdat deze betrekking hadden op plandelen die eerder in zienswijzen waren bestreden. Vervolgens is het wijzigingsplan zelf beoordeeld, dat voorziet in de wijziging van de bestemming van "Landelijk gebied" naar "Recreatie". De Afdeling concludeerde dat het college terecht geen gebouwen heeft toegestaan in het wijzigingsplan, omdat dit in strijd zou zijn met de wijzigingsbevoegdheid.

De appellanten voerden verder aan dat het wijzigingsplan leidt tot een ongewenste intensivering van het gebied en een aantasting van de leefomgeving. De Afdeling oordeelde dat er geen aanknopingspunten waren voor de vrees van de appellanten dat hun leefomgeving ernstig zou worden aangetast. Ook de zorgen over de economische uitvoerbaarheid van het plan werden door de Afdeling weerlegd, waarbij werd opgemerkt dat marktpartijen het gebied zouden ontwikkelen zonder dat de gemeente financieel risico zou lopen.

Uiteindelijk heeft de Afdeling de beroepen ongegrond verklaard, waarbij werd vastgesteld dat het wijzigingsplan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201007506/1/R2.
Datum uitspraak: 13 april 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te [woonplaats],
2. [appellant sub 2], wonend te [woonplaats],
3. [appellant sub 3] en anderen (hierna in enkelvoud: [appellant sub 3]), wonend te [woonplaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Ede,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 15 juni 2010 heeft het college het wijzigingsplan "Recreatiegebied Ede West" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 3 augustus 2010, [appellant sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 3 augustus 2010, en [appellant sub 3] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 4 augustus 2010, beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het college heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 maart 2011, waar [appellant sub 1], [appellant sub 2], bijgestaan door mr. D. Teeuwsen, en het college, vertegenwoordigd door M.P. Riemersma, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
Ontvankelijkheid
2.1. Het college stelt zich op het standpunt dat het beroep van [appellant sub 1], voor zover het betrekking heeft op de economische uitvoerbaarheid, en het beroep van [appellant sub 3], voor zover het betrekking heeft op de ecologie, niet ontvankelijk dienen te worden verklaard, omdat deze onderdelen niet in hun zienswijze zijn bestreden.
2.1.1. De zienswijzen van [appellant sub 1] en [appellant sub 3] hebben betrekking op het plandeel met de bestemming "Recreatie" en de aanduiding "dagrecreatie". Uit artikel 8.2, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet ruimtelijke ordening, gelezen in samenhang met artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht, volgt dat door een belanghebbende slechts beroep kan worden ingesteld tegen het besluit tot vaststelling van een wijzigingsplan, voor zover dit beroep de vaststelling van plandelen, planregels of aanduidingen betreft die de belanghebbende in een tegen het ontwerpplan naar voren gebrachte zienswijze heeft bestreden. Hieruit volgt niet dat in beroep ten aanzien van reeds aangevochten onderdelen geen nieuwe beroepsgronden meer naar voren mogen worden gebracht. Nu het in beroep aangevoerde betrekking heeft op hetzelfde plandeel als waartegen [appellant sub 1] en [appellant sub 3] een zienswijze hebben ingediend, zijn hun beroepen geheel ontvankelijk.
Het wijzigingsplan
2.2. Het wijzigingsplan is gebaseerd op artikel 15, eerste lid, onder d, van de planvoorschriften van het bestemmingsplan "ISEV" en voorziet in de wijziging van de bestemming "Landelijk gebied" in "Recreatie" met de aanduiding "dagrecreatie". Met het wijzigingsplan wordt beoogd de aanleg van een recreatiegebied ten westen van de kern van de gemeente Ede mogelijk te maken.
Het beroep van [appellant sub 1] inhoudelijk
2.3. [appellant sub 1] voert aan dat aan het plandeel met de bestemming "Recreatie" een hoogwaardiger bestemming moet worden gegeven door ook gebouwen toe te staan. Voorts voert hij aan dat in de plantoelichting ten onrechte is vermeld dat de gemeente geen financieel risico draagt voor de ontwikkeling van het recreatiegebied. De economische uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan is niet gegarandeerd, aldus [appellant sub 1].
2.3.1. Het college stelt zich op het standpunt dat het toestaan van bebouwing in strijd is met de wijzigingsbevoegdheid die is opgenomen in artikel 15 van de planvoorschriften van het bestemmingsplan "ISEV". Voorts draagt de gemeente geen economisch risico voor de ontwikkeling van het plangebied, omdat het recreatiegebied door een marktpartij zal worden ontwikkeld, aldus het college.
2.3.2. Ingevolge artikel 15, eerste lid, sub d, van de planvoorschriften van het bestemmingsplan "ISEV" kunnen burgemeester en wethouders overeenkomstig artikel 11 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening de bestemming van de nader op de plankaart met "wijzigingsgebied dagrecreatie" aangeduide gronden wijzigen in de bestemming "Dagrecreatie".
Ingevolge artikel 15, derde lid, onder e, van de planvoorschriften van het bestemmingsplan "ISEV", voor zover van belang, is een wijziging als bedoeld in lid 1 sub d uitsluitend toegestaan onder de volgende voorwaarden:
1. na wijziging zijn de hierna volgende voorzieningen toegestaan: zandwinning; strand, lig- en speelweiden en water; sport- en speelvoorzieningen; paden en visoevers; groenvoorzieningen; ontsluiting en parkeervoorzieningen.
2. uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegestaan met een bouwhoogte van niet meer dan 10 meter.
2.3.3. Ten aanzien van het betoog van [appellant sub 1] dat ten onrechte geen gebouwen zijn toegelaten overweegt de Afdeling dat het wijzigingsplan moet voldoen aan de bij het bestemmingsplan gegeven wijzigingsregels. Nu artikel 15, derde lid, onder e, van de planvoorschriften van het bestemmingsplan "ISEV" uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toestaat, heeft het college terecht in het wijzigingsplan geen gebouwen toegestaan.
2.3.4. Ten aanzien van de economische uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan overweegt de Afdeling dat uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat marktpartijen het gebied gaan ontwikkelen en dat de gemeente geen financieel risico draagt voor de ontwikkeling van het plangebied. In hetgeen is aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat moet worden getwijfeld aan de economische uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan.
2.3.5. In hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het wijzigingsplan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep is ongegrond.
Het beroep van [appellant sub 2] en [appellant sub 3] inhoudelijk
2.4. [appellant sub 2] en [appellant sub 3] betogen dat het wijzigingsplan leidt tot een ongewenste intensivering van het gebied en een aantasting van de leefomgeving. Voorts betoogt [appellant sub 2] dat hij onevenredig in zijn agrarische bedrijfsvoering wordt beperkt.
Tevens voert [appellant sub 3] aan dat het wijzigingsplan ten onrechte de mogelijkheid biedt het plan met een ontheffing met 10% te vergroten, wat er voor zorgt dat het recreatiegebied dichter bij zijn woning komt. [appellant sub 3] vreest dat zijn woning in waarde zal dalen.
2.4.1. Het college stelt zich op het standpunt dat het plangebied een onderdeel is van het recreatiegebied dat als zodanig is bestemd in het bestemmingsplan "Recreatiegebied Ede-West". Het wijzigingsplan zal daarom niet leiden tot een onevenredige intensivering van het gebied en een ernstige aantasting van de leefomgeving van [appellant sub 2] en [appellant sub 3].
2.4.2. Ten aanzien van het betoog van [appellant sub 2] dat hij onevenredig in zijn bedrijfsvoering wordt belemmerd, overweegt de Afdeling dat de plandelen voor een deel van de gronden die [appellant sub 2] gebruikt ten behoeve van zijn agrarische bedrijf in het bestemmingsplan "Recreatiegebied Ede-West" de bestemmingen "Dagrecreatiegebied" en "Wonen" hebben. In het vorige bestemmingsplan "Agrarisch buitengebied" had het plandeel voor deze gronden de bestemming "Agrarisch Veenontginningslandschap Ederveen" met de aanduiding "agrarisch bedrijf groot". Het plandeel voor het overige deel van de gronden die [appellant sub 2] gebruikt ten behoeve van zijn agrarische bedrijf heeft in het wijzigingsplan de bestemming "Recreatie" en had in het bestemmingsplan "ISEV" de bestemming "Landelijk Gebied". Het gebruik van de gronden voor het agrarisch bedrijf van [appellant sub 2] valt derhalve ingevolge artikel 10 van de planvoorschriften van het bestemmingsplan "Recreatiegebied Ede-West" en artikel 6, lid 6.3, van de planregels van het wijzigingsplan onder het overgangsrecht. Blijkens de stukken en het verhandelde ter zitting is het college voornemens het bedrijf van [appellant sub 2] binnen de planperiode van het bestemmingsplan "Recreatiegebied Ede-West" te verplaatsen. Voorts is aannemelijk dat de belemmeringen voor de bedrijfsvoering van [appellant sub 2] niet groter worden door het wijzigingsplan nu het onherroepelijke bestemmingsplan "Recreatiegebied Ede-West" reeds voorziet in het grootste deel van het recreatiegebied. Gelet op het voorgaande heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat [appellant sub 2] door het thans aan de orde zijnde wijzigingsplan niet onevenredig in zijn bedrijfsvoering wordt belemmerd.
Voor zover [appellant sub 2] en [appellant sub 3] vrezen voor een aantasting van hun leefomgeving zijn hiervoor geen aanknopingspunten gevonden.
Het betoog van [appellant sub 3] dat het wijzigingsplan ten onrechte de mogelijkheid biedt het plan met 10% te vergroten mist feitelijke grondslag, omdat het wijzigingsplan geen bepaling bevat die deze mogelijkheid biedt.
Gelet op het voorgaande bestaat geen grond voor de verwachting dat, zo al sprake zou zijn van een waardedaling van de woning van [appellant sub 3], die zodanig zal zijn dat het college bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan aan de belangen die met de realisering van het wijzigingsplan aan de orde zijn.
2.5. Voorts voeren [appellant sub 2] en [appellant sub 3] aan dat zij twijfelen aan de uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan, omdat onvoldoende is onderzocht of een vrijstelling of ontheffing op grond van de Flora- en faunawet (hierna: Ffw) kan worden verkregen. Tevens is de uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan onvoldoende verzekerd, omdat nog steeds niet is gestart met de uitvoering van het bestemmingsplan "Recreatiegebied Ede-West" en de financiële uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan niet is gegarandeerd.
2.5.1. Het college stelt zich op het standpunt dat er geen aanleiding is voor een uitvoerig onderzoek naar de flora en fauna in het plangebied. Voorts moet het wijzigingplan onherroepelijk zijn voordat gestart kan worden met de uitvoering van het bestemmingsplan "Recreatiegebied Ede-West" en het wijzigingsplan.
2.5.2. Ten aanzien van het betoog van [appellant sub 2] en [appellant sub 3] dat onvoldoende onderzoek is gedaan naar de flora en fauna in het plangebied overweegt de Afdeling dat de plantoelichting vermeldt dat in het plangebied weinig flora voorkomt met ecologische waarde. Bovendien zijn er geen beschermde diersoorten in het plangebied. Gelet op het voorgaande heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de Ffw niet aan de uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan in de weg staat.
Voor zover [appellant sub 2] en [appellant sub 3] hun beroep richten tegen het bestemmingsplan "Recreatiegebied Ede-West", wijst de Afdeling erop dat dit bestemmingsplan onherroepelijk is geworden en in de onderhavige procedure niet ter beoordeling staat. Het betoog dat de financiële uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan niet is gegarandeerd kan daarom in deze procedure niet aan de orde komen.
Ten aanzien van de uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan wordt overwogen dat uit het enkele feit dat het college lang heeft gewacht met het vaststellen van het wijzigingsplan niet kan worden afgeleid dat het voorziene recreatiegebied niet binnen de planperiode zal worden verwezenlijkt. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat het college ter zitting heeft aangegeven dat het gemeentebestuur nog steeds voornemens is het recreatiegebied te ontwikkelen en dat, indien geen medewerking wordt verleend aan de verkoop van de gronden in het plangebied, in het uiterste geval zal worden overgegaan tot onteigening van deze gronden. Voor zover [appellant sub 2] en [appellant sub 3] betogen dat de economische uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan niet is gegarandeerd verwijst de Afdeling naar hetgeen hierover is overwogen in 2.3.4.
2.6. In hetgeen [appellant sub 2] en [appellant sub 3] hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het wijzigingsplan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. De beroepen zijn ongegrond.
Proceskosten
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.J.A.M. Broekman, ambtenaar van staat.
w.g. Van Sloten w.g. Broekman
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 april 2011
12-683.