201006427/1/H2.
Datum uitspraak: 20 april 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de raad van de gemeente Son en Breugel (hierna: de raad),
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) van 21 mei 2010 in zaak nr. 09/1887 in het geding tussen:
Bij besluit van 30 oktober 2008 heeft de raad aan [wederpartij] € 5.250,00, te vermeerderen met de wettelijke rente van 31 augustus 2005 tot aan de dag van uitbetaling, ter vergoeding van planschade toegekend.
Bij besluit van 22 april 2009 heeft hij het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 21 mei 2010, verzonden op 27 mei 2010, heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, het door [wederpartij] tegen het besluit van 30 oktober 2008 gemaakte bezwaar gegrond verklaard en bepaald dat aan [wederpartij] € 9.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente van 31 augustus 2005 tot aan de dag van uitbetaling, ter vergoeding van planschade wordt toegekend en deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit. De uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de raad bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 6 juli 2010, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 23 juli 2010.
[wederpartij] heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 maart 2011, waar de raad, vertegenwoordigd door mr. B.J.P.G. Roozendaal, advocaat te Breda, en [wederpartij], vertegenwoordigd door drs. H.P.M. van Aken, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 49, aanhef en onder a, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO), zoals die ten tijde van belang luidde, kent de gemeenteraad een belanghebbende op zijn verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe, voor zover deze ten gevolge van een bestemmingsplan schade lijdt of zal lijden, welke redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en waarvan de vergoeding niet of niet voldoende door aankoop, onteigening of anderszins is verzekerd.
Voor de beoordeling van een verzoek om schadevergoeding op de voet van die bepaling dient te worden onderzocht of de verzoeker als gevolg van de desbetreffende wijziging van het planologische regime in een nadeliger positie is komen te verkeren, ten gevolge waarvan hij schade lijdt of zal lijden. Hiertoe dient de planologische maatregel, waarvan gesteld wordt dat deze schade heeft veroorzaakt, te worden vergeleken met het voordien geldende planologische regime. Daarbij is niet de feitelijke situatie van belang, doch hetgeen op grond van deze regimes maximaal kan, onderscheidenlijk kon worden gerealiseerd, ongeacht of verwezenlijking heeft plaatsgevonden. Slechts ingeval realisering van de maximale mogelijkheden met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid kan worden uitgesloten, kan aanleiding bestaan om van dit uitgangspunt af te wijken.
2.2. [wederpartij] is eigenaar van de vrijstaande villa met het bijbehorend perceel aan de J[locatie] te [plaats], kadastraal bekend gemeente Son en Breugel, sectie [.], nr. [….] (hierna: de woning).
Aan het verzoek dat aanleiding was voor het besluit van 30 oktober 2008 heeft hij ten grondslag gelegd dat de bestemmingsplannen 'A50/Omlegging Son' en 'A50/Omlegging Son, herziening 1999' (hierna: de bestemmingsplannen) tot waardevermindering van de woning hebben geleid, omdat op basis van die plannen op de gronden ten westen van de woonwijk 'De Gentiaan' de rijksweg A50 is aangelegd en ten behoeve van de aansluiting van deze weg op de Gentiaanlaan een nieuwe verkeersverbinding is gecreëerd, waarbij deze laan is verlengd, rotondes zijn aangelegd en bijbehorende verkeersvoorzieningen zijn gerealiseerd.
2.3. De raad heeft de Stichting Adviesbureau Onroerende Zaken (hierna: de SAOZ) om advies gevraagd. De SAOZ heeft hem in september 2007 bericht dat de waardevermindering van de woning als gevolg van de inwerkingtreding van de bestemmingsplannen € 7.000,00 bedraagt en dat de planologische verslechtering voor [wederpartij] niet voorzienbaar was. De raad heeft dit advies gevolgd, behoudens ten aanzien van de mate van voorzienbaarheid van de planologische verslechtering. Een andere deskundige heeft hem met betrekking tot soortgelijke verzoeken om planschadevergoeding in een advies van 24 juli 2007 bericht dat 25 procent van de schade voorzienbaar was. De raad heeft dit advies volgend het besluit van 30 oktober 2008 genomen.
2.4. De rechtbank heeft overwogen dat de raad zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de schade gedeeltelijk voorzienbaar was. Tegen dat oordeel is de raad in hoger beroep niet opgekomen. Dat betekent dat [wederpartij], uitgaande van het in zoverre door de raad gevolgde advies van de SAOZ van september 2007, in elk geval aanspraak heeft op een vergoeding van € 7.000,00.
2.5. De raad betoogt dat de rechtbank, door te overwegen dat in het advies van de SAOZ van september 2007 onvoldoende is gemotiveerd dat het betoog van [wederpartij], onder verwijzing naar de aan de eigenaar van de woning aan de [locatie] toegekende vergoeding van € 8.000,00, dat het gelijkheidsbeginsel is geschonden, niet slaagt, heeft miskend dat het verschil tussen de door de SAOZ uitgevoerde taxatie van de waardevermindering en de door [wederpartij] gevraagde vergoeding gering is en blijft binnen de bij taxaties te accepteren marges.
2.5.1. Voor dit betoog is in het besluit van 22 april 2009 geen grondslag te vinden. Het faalt daarom. Overigens heeft de door de raad in dit verband aangehaalde jurisprudentie (onder meer de uitspraak van de Afdeling van 1 september 2004 in zaak nr. 200308294/1, BR 2005, p. 43) betrekking op situaties waarin verschillende taxateurs één object hebben getaxeerd en niet op situaties waarin, zoals in dit geval, één taxateur verschillende objecten heeft getaxeerd.
2.6. De raad betoogt verder dat de rechtbank, door na gegrondverklaring van het bij haar ingestelde beroep en vernietiging van het bij haar bestreden besluit zelf in de zaak te voorzien, heeft miskend dat rechtens niet nog slechts één beslissing mogelijk was, partijen niet in de gelegenheid zijn gesteld zich uit te laten over de door haar gehanteerde wijze van bepaling van de omvang van de waardevermindering en zij ten onrechte haar eigen oordeel in de plaats heeft gesteld van dat van de door hem benoemde deskundige.
2.6.1. Indien een besluit wordt vernietigd, dient de rechter de mogelijkheden van finale beslechting van het geschil te onderzoeken, onder meer of er aanleiding is om zelf in de zaak te voorzien.
Dat het verschil tussen de door de SAOZ uitgevoerde taxatie van de waardevermindering en de door [wederpartij] gevraagde vergoeding relatief gering is, zoals de rechtbank heeft overwogen, kan haar beslissing om zelf in de zaak te voorzien echter niet dragen. Zij heeft de raad ten onrechte niet in de gelegenheid gesteld het door haar vastgestelde gebrek te herstellen door, bijvoorbeeld in het kader van een nieuw te nemen besluit op bezwaar, nader advies aan de SAOZ te vragen.
2.7. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, doch slechts voor zover de rechtbank daarbij, zelf in de zaak voorziend, het door [wederpartij] tegen het besluit van 30 oktober 2008 gemaakte bezwaar gegrond heeft verklaard en bepaald dat aan [wederpartij] € 9.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente van 31 augustus 2005 tot aan de dag van uitbetaling, ter vergoeding van planschade wordt toegekend en de uitspraak in de plaats van het vernietigde besluit heeft gesteld. Voor het overige dient die te worden bevestigd.
2.8. De raad dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 21 mei 2010 in zaak nr. 09/1887, voor zover zij daarbij het door [wederpartij] tegen het besluit van 30 oktober 2008 gemaakte bezwaar gegrond heeft verklaard en bepaald dat aan [wederpartij] € 9.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente van 31 augustus 2005 tot aan de dag van uitbetaling, ter vergoeding van planschade wordt toegekend en de uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het door haar vernietigde besluit;
III. bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;
IV. veroordeelt de raad van de gemeente Son en Breugel tot vergoeding van bij [wederpartij] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 40,11 (zegge: veertig euro en elf cent).
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, voorzitter, en mr. J.C. Kranenburg en mr. N.S.J. Koeman, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.J.R. Hazen, ambtenaar van staat.
w.g. Loeb w.g. Hazen
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 april 2011