201100992/1/R2 en 201100992/2/R2.
Datum uitspraak: 13 april 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het beroep, in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
de raad van de gemeente Doesburg,
verweerder.
Bij besluit van 25 november 2010 heeft de raad het bestemmingsplan "Binnenstad" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 20 januari 2011, beroep ingesteld.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 20 januari 2011, heeft [appellant] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 18 maart 2011, waar [appellant], en de raad, vertegenwoordigd door mr. J.J.M. van der Pool, en A.J.A. Putker, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Partijen hebben ter zitting toestemming gegeven onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2.1. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2.2. [appellant] exploiteert een kunsthandel aan de Roggestraat in de binnenstad van Doesburg. Hij betoogt dat hij noch andere kunsthandelaren zijn betrokken bij de voorbereiding van het plan.
2.2.1. Hoewel blijkens de plantoelichting voorafgaand aan het opstellen van het plan inspraak is geboden aan een klankbordwerkgroep, maakt het bieden van inspraak geen deel uit van de in de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening geregelde bestemmingsplanprocedure. Het schenden van een inspraakverplichting heeft daarom geen gevolgen voor de rechtmatigheid van de bestemmingsplanprocedure en het bestemmingsplan. Reeds hierom faalt deze beroepsgrond.
2.3. Het plan voorziet in een actueel planologisch kader voor de binnenstad van Doesburg. In het plan is aan een groot deel van de binnenstad de bestemming "Centrum-aanloopgebied" toegekend, waardoor voor een aantal van de panden in de binnenstad - met name in de zogenoemde aanloopstraten - een uitbreiding van de gebruiksmogelijkheden heeft plaatsgevonden.
2.4. [appellant] voert aan dat de planregels ten onrechte toestaan dat centrumfuncties - in het bijzonder galeries, ateliers en expositieruimten - als ondergeschikte nevenactiviteit kunnen worden uitgeoefend. Dit is een ongewenste ontwikkeling en leidt tot een duurzame ontwrichting in de kunsthandelbranche en concurrentievervalsing, aldus [appellant].
2.4.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de bestemming "Centrum-Aanloopgebied" verscheidene centrumfuncties mogelijk maakt die onderling uitwisselbaar zijn. Voor een drietal panden, te weten het gemeentehuis, de Waag en het Arsenaal zijn deze centrumfuncties slechts als ondergeschikte nevenactiviteit toegestaan. Deze drie panden hebben een specifieke bestemming en het toestaan van onderschikte nevenactiviteiten biedt enige flexibiliteit, aldus de raad.
2.4.2. Aan grote delen van de binnenstad van Doesburg is de bestemming "Centrum-aanloopgebied" of "Centrum-Kernwinkelgebied" toegekend. Ingevolge artikel 4 en artikel 5 van de planregels zijn onder andere galeries, ateliers en expositieruimten bij beide bestemmingen als hoofdfunctie toegestaan. Het beroep van [appellant] richt zich niet tegen deze toegestane hoofdfunctie van panden, maar uitsluitend tegen deze gebruiksmogelijkheden als ondergeschikte nevenactiviteit.
Anders dan [appellant] veronderstelt, volgt uit de systematiek van de planregels niet dat in elk pand met een van deze twee eerdergenoemde bestemmingen een galerie, atelier of expositieruimte als ondergeschikte nevenactiviteit mag worden uitgeoefend. Dit geldt uitsluitend voor het gemeentehuis, de Waag en het Arsenaal, gelet op de expliciete bepaling daaromtrent in de planregels.
Aan het gemeentehuis, de Waag en het Arsenaal is een maatbestemming toegekend, doordat de daaraan gegeven aanduidingen '(sc-ge)', '(h)' onderscheidenlijk '(m)' slechts eenmaal zijn toegekend en voor deze drie aanduidingen elk een afzonderlijke regeling in de planregels is opgenomen. Uit artikel 4.1, onder c, sub 1 en onder j, van de planregels respectievelijk artikel 10.1, onder b, sub 2, van de planregels volgt dat het huidige gebruik van deze drie panden niet veranderd mag worden in een andere functie, maar daarbij is wel uitdrukkelijk bepaald dat de overige centrumfuncties (zoals galeries en expositieruimten) als ondergeschikte nevenactiviteit mogen plaatsvinden in deze panden.
2.4.3. Ten aanzien van de gestelde duurzame ontwrichting van de voorzieningenstructuur, overweegt de voorzitter als volgt.
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraken van 10 juni 2009 in zaak nr.
200808122/1/R3en 2 december 2009 in zaak nr.
200901438/1/R3) komt voor de vraag of sprake is van een duurzame ontwrichting van het voorzieningenniveau geen doorslaggevende betekenis toe aan de vraag of sprake is van overaanbod in het verzorgingsgebied en mogelijke sluiting van bestaande detailhandelsvestigingen, maar is het doorslaggevende criterium of voor de inwoners van een bepaald gebied een voldoende voorzieningenniveau behouden blijft in die zin dat zij op een aanvaardbare afstand van hun woonplaats hun geregelde inkopen kunnen doen.
2.4.4. Gelet op de hiervoor aangehaalde uitspraken is in het kader van een bestemmingsplanprocedure de vraag of sprake is van een overaanbod en de eventueel daarmee samenhangende invloed op de concurrentiepositie van de betrokken ondernemers, niet van belang voor het antwoord op de vraag of het plan leidt tot een duurzame ontwrichting van de voorzieningenstructuur.
2.4.5. Gelet op het feit dat het plan slechts in drie panden in de binnenstad het uitoefenen van de overige centrumfuncties - waaronder galerie, atelier en expositieruimte - als ondergeschikte nevenactiviteit toestaat, heeft [appellant] niet aannemelijk gemaakt dat dit onderdeel van de planregels zal leiden tot het verdwijnen van een zo groot deel van het bestaande aanbod van galeries, ateliers dan wel expositieruimten in de directe omgeving dat voor een relevant gedeelte van het verzorgingsgebied van de kunsthandelbranche wezenlijke beperkingen zullen ontstaan bij het doen van hun aankopen.
Gezien het voorgaande heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het planonderdeel niet zal leiden tot een duurzame ontwrichting van het voorzieningenniveau.
2.5. [appellant] betoogt dat uit het rapport 'Winkelbalans centrum Doesburg' van 3 juli 2009, opgesteld door MKB Reva, blijkt dat geen behoefte bestaat aan de mogelijkheid om het aantal galeries, ateliers en expositieruimtes uit te kunnen breiden in het centrum van Doesburg.
Dit betoog treft geen doel. Hierbij overweegt de voorzitter dat het plan niet verplicht tot het vestigen van nieuwe galeries of expositieruimten als hoofdfunctie en evenmin verplicht tot het gebruik van het gemeentehuis, de Waag en het Arsenaal als galerie of expositieruimte als ondergeschikte nevenactiviteit. Het plan biedt daartoe slechts de mogelijkheid, hetgeen niet in strijd is met de Wro. Nu [appellant] geen ruimtelijke argumenten heeft aangedragen voor het uitsluiten van het gebruik als galerij, expositieruimte of atelier als ondergeschikte nevenactiviteit in de planregels, zou dit niet in overeenstemming zijn met hetgeen hiervoor onder 2.4.4. is overwogen.
2.6. Voor zover [appellant] aanvoert dat het gebruik van het gemeentehuis, de Waag en het Arsenaal voor ondergeschikte nevenactiviteiten in strijd zou zijn met de Handelsregisterwet 2007, de Winkeltijdenwet en de Drank- en Horecawet, overweegt de voorzitter dat - indien hiervan sprake zou zijn - dit geen gevolg is van de in het plan opgenomen bestemmingen en planregels. Ten aanzien van eventuele overtredingen van de op het toegestane gebruik toepasselijke regelgeving zal handhavend kunnen worden opgetreden en argumenten met betrekking tot handhaving kunnen niet aan de orde worden gesteld in een bestemmingsplanprocedure.
2.7. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de voorzitter geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep is ongegrond.
2.8. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep ongegrond;
II. wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. R.J. Hoekstra, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.V. Vreugdenhil, ambtenaar van staat.
w.g. Hoekstra w.g. Vreugdenhil
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 april 2011