201006341/1/R2.
Datum uitspraak: 20 april 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te [woonplaats],
2. [appellant sub 2], wonend te [woonplaats],
de raad van de gemeente Harderwijk,
verweerder.
Bij besluit van 20 mei 2010 heeft de raad het bestemmingsplan "De Zwaluwhoeve" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 2 juli 2010, en [appellant sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 15 juli 2010, beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 april 2011, waar [appellant sub 1], in persoon en bijgestaan door mr. L. Bolier, [appellant sub 2], in persoon, en de raad vertegenwoordigd door P. Mulder en M. den Braven, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is voor Wellnessresort De Zwaluwhoeve H. van Panhuis verschenen.
2.1. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] kunnen zich niet verenigen met het plan, waar dat voorziet in uitbreiding van het Wellnessresort De Zwaluwhoeve en van de bijbehorende voorzieningen.
2.2. [appellant sub 1] heeft aangevoerd dat zowel het gemeentelijke als het provinciale beleid in het verleden was gericht op planologische bescherming van de agrarische functie van het gebied. Het plan voorziet in een wezenlijk andere invulling van een deel van het gebied, zonder dat daarvoor een deugdelijke motivering is gegeven, aldus [appellant sub 1].
2.2.1. De Afdeling overweegt dat in de toelichting bij het plan uitvoerig is ingegaan op het van belang zijnde provinciale en gemeentelijke planologische beleid en op de vraag hoe het bestemmingsplan zich daarmee verhoudt. In de plantoelichting is het huidige beleid weergegeven en is uiteengezet dat de uitbreiding van de Zwaluwhoeve daarmee strookt. De Afdeling ziet geen reden deze uiteenzetting onjuist te achten. Gelet op het bovenstaande acht de Afdeling geen grond aanwezig voor het oordeel dat aan het plan een ondeugdelijke beleidsmatige motivering ten grondslag ligt. Overigens wijst de Afdeling erop dat de raad, behoudens zich hier niet voordoende uitzonderingen, bij de vaststelling van een bestemmingsplan niet aan het provinciale beleid is gebonden. Wel dient de raad daarmee rekening te houden, hetgeen betekent dat dit beleid in de belangenafweging dient te worden betrokken. Gelet op het bovenstaande heeft de raad dat gedaan.
2.3. [appellant sub 1] heeft aangevoerd dat de voorziene uitbreiding van de Zwaluwhoeve de gebruiksmogelijkheden van zijn nabijgelegen agrarische gronden zal beperken.
2.3.1. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat [appellant sub 1] agrarische gronden bezit ten zuiden van De Zwaluwhoeve. Naar hij heeft gesteld worden deze gronden gebruikt als akkerbouwland en voor de uitloop van vee. Gezien de aard van dit gebruik acht de Afdeling niet aannemelijk dat dit belemmeringen zal ondervinden van de uitbreiding van de Zwaluwhoeve. [appellant sub 1] heeft ook niet aangegeven uit welke milieuregelgeving dergelijke beperkingen zouden kunnen voortvloeien.
Evenzo moet worden geoordeeld aangaande het agrarische gebruik van het perceel van [appellant sub 1] ten westen van de Zwaluwhoeve, dat, naar hij ter zitting heeft gesteld, bestaat uit het houden van wat schapen. Bij dit oordeel betrekt de Afdeling dat de raad in zijn verweerschrift onweersproken heeft gesteld dat dit gebruik al geen beperkingen ondervindt van nabijgelegen woningen.
2.4. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] hebben voorts betoogd dat de verkeersinfrastructuur en de parkeergelegenheid niet zijn berekend op de bezoekerscapaciteit van de Zwaluwhoeve na uitbreiding en dat dit zal leiden tot overlast. Ook afgezien hiervan zullen de uitbreiding van de Zwaluwhoeve en de bijbehorende voorzieningen leiden tot een vermindering van hun woongenot door geluidhinder, aantasting van uitzicht, van de landschappelijke omgeving en van privacy en tot verstoring van (zondags)rust.
2.4.1. De raad heeft het standpunt ingenomen dat van onaanvaardbare overlast voor [appellant sub 1] en [appellant sub 2] geen sprake zal zijn.
2.4.2. Ten behoeve van het plan is door Arcadis onderzoek gedaan naar de parkeerbehoefte van de Zwaluwhoeve na uitbreiding. Blijkens het rapport van dit onderzoek, gedateerd 26 oktober 2009, is uitgegaan van 1200 bezoekers per dag en is op basis daarvan een parkeerbehoefte van 515 parkeerplaatsen berekend. In aanmerking genomen dat [appellant sub 1] en [appellant sub 2] daar geen gegevens van een deskundige tegenover hebben gesteld, ziet de Afdeling geen aanleiding aan de juistheid van dit uitgangspunt en deze berekening te twijfelen. Het plan maakt, naar niet in geschil is, met de bestemming "Verkeersdoeleinden-Parkeerterrein" de aanleg van genoemd aantal parkeerplaatsen op het terrein van de Zwaluwhoeve mogelijk. Gelet hierop is naar het oordeel van de Afdeling niet aannemelijk dat de uitbreiding van de Zwaluwhoeve wegens een tekort aan parkeerplaatsen tot overlast zal leiden.
Door Arcadis is ten behoeve van het plan eveneens onderzoek gedaan naar geluidhinder vanwege de Zwaluwhoeve en de daarmee samenhangende verkeersbewegingen voor nabijgelegen woningen. De resultaten van dit onderzoek zijn neergelegd in een rapport gedateerd 18 februari 2010. Weliswaar is bij dit onderzoek de geluidhinder ter plaatse van de woningen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] niet onderzocht, maar nu uit dit onderzoek volgt dat bij dichter bij de Zwaluwhoeve staande woningen geen onaanvaardbare geluidhinder zal optreden, mag worden aangenomen dat dit ook bij de woningen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] niet het geval zal zijn. Ook hier neemt de Afdeling in aanmerking dat [appellant sub 1] en [appellant sub 2] hun betoog van het tegendeel niet met gegevens van een deskundige hebben gestaafd of anderszins aannemelijk hebben gemaakt.
De Afdeling overweegt voorts dat niet onaannemelijk is dat de uitbreiding van de Zwaluwhoeve het woongenot van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] in de door hen gestelde zin zal aantasten. Voor het oordeel dat bij afweging van de betrokken belangen aan deze bezwaren overwegende betekenis had moeten worden toegekend, bestaat echter geen grond. Hierbij betrekt de Afdeling dat aan een groot deel van de gronden langs de rand van het terrein van de Zwaluwhoeve de bestemming "Groen" is gegeven waarmee de aanleg van afschermende groenvoorzieningen mogelijk wordt gemaakt. Voorts acht de Afdeling van belang dat de raad naar aanleiding van de bezwaren van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] heeft laten weten dat de buitenverlichting op het terrein zo zal worden uitgevoerd dat lichthinder voor de omgeving wordt beperkt.
2.5. [appellant sub 2] heeft aangevoerd dat het begrip overloopgebied in artikel 4 van de planregels niet nader is gedefinieerd. Daardoor is onduidelijk wat daaronder moet worden verstaan en dat is, aldus [appellant sub 2], in strijd met de rechtszekerheid.
2.5.1. In artikel 4.1, onder b, van de planregels is bepaald dat de voor "Groen" aangewezen gronden ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein' zijn bestemd voor een parkeerterrein voor motorvoertuigen, voorzien van hooguit een half-verharding, als overloopgebied van de parkeervoorzieningen binnen de bestemming "Verkeer-Parkeerterrein".
Weliswaar is het begrip overloopgebied in de planregels niet nader omschreven, doch, gezien de omschrijving in bovenstaande regel, kan er naar het oordeel van de Afdeling redelijkerwijs geen misverstand over bestaan waarvoor deze gronden zijn bestemd. Het betoog van [appellant sub 2] faalt.
2.6. [appellant sub 2] heeft aangevoerd dat ten onrechte de artikelen 3.1, onder q, en 4.1, onder i, van de planregels ook op de gronden met de bestemming "Cultuur en ontspanning - Wellness" en de bestemming "Groen", voor zover die niet is voorzien van de in overweging 2.5.1. bedoelde aanduiding, de aanleg van parkeervoorzieningen mogelijk maken. Hij heeft erop gewezen dat de raad naar aanleiding van zijn zienswijze heeft overwogen dat zulks niet wordt beoogd.
2.6.1. Naar aanleiding van de zienswijze van [appellant sub 2] heeft de raad overwogen dat het absoluut niet de bedoeling is dat overal op de gronden met deze bestemmingen geparkeerd wordt en dat het ontwerpplan op dit punt wordt aangepast.
2.6.2. Ingevolge de artikelen 3.1, onder q, en 4.1, onder i, van de planregels zijn de voor "Cultuur en ontspanning - Wellness" respectievelijk "Groen" aangewezen gronden bestemd voor, onder meer, verkeersvoorzieningen.
De Afdeling is van oordeel dat deze gronden hiermee niet zijn bestemd voor de aanleg van parkeerplaatsen. Hiertoe wordt in aanmerking genomen dat, waar met het plan wordt beoogd de aanleg van parkeervoorzieningen mogelijk te maken, daarvoor specifieke regels zijn gegeven. De Afdeling wijst op de artikelen 5.1, onder i, en 7.1, onder j, van de planregels, waarin is bepaald dat de voor "Maatschappelijk" respectievelijk "Verkeer-Verblijfsgebied" aangewezen gronden, onder meer, zijn bestemd voor parkeervoorzieningen. Voorts is van belang dat de raad, blijkens overweging 2.6.1., uitdrukkelijk heeft bedoeld op de gronden met de bestemmingen "Cultuur en ontspanning - Wellness" en "Groen" niet te voorzien in de aanleg van parkeerplaatsen en in het vastgestelde plan voor deze gronden ook niet een regel als hiervoor bedoeld is opgenomen.
Het bovenstaande leidt de Afdeling tot het oordeel dat het beroep in zoverre feitelijke grondslag mist.
2.7. In hetgeen [appellant sub 1] en [appellant sub 2] hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
De beroepen zijn ongegrond.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, voorzitter, en mr. G.N. Roes en drs. W.J. Deetman, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.P. de Rooy, ambtenaar van staat.
w.g. Van Buuren w.g. De Rooy
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 april 2011