ECLI:NL:RVS:2011:BQ1852

Raad van State

Datum uitspraak
20 april 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201007480/1/H2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek
  • A.M. van Meurs-Heuvel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag ontheffing voor het aanbrengen van een zelfdragende vloer en rechtvijzelen van een woning

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die op 17 juni 2010 een eerder besluit van het college van dijkgraaf en hoogheemraden van het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard vernietigde. Het college had op 14 januari 2008 de aanvraag van [appellant] voor een ontheffing voor het aanbrengen van een zelfdragende vloer en het rechtvijzelen van zijn woning afgewezen. De rechtbank oordeelde dat het college onvoldoende had gemotiveerd waarom de aanvraag was afgewezen, maar besloot de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten.

In hoger beroep betoogt [appellant] dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college in redelijkheid de aanvraag kon weigeren. Hij stelt dat onvoldoende gewicht is toegekend aan zijn belang bij de staat van onderhoud van zijn woning en dat eerdere verbouwingen wel zijn toegestaan. Het college heeft in zijn verweerschrift en ter zitting toegelicht dat de waterkering ter plaatse niet voldoet aan de veiligheidsnormen en dat versterkingen binnen tien jaar te verwachten zijn. Het college heeft ook aangegeven dat de staat van onderhoud van de woning van [appellant] niet voldoende is om de ontheffing te verlenen.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigt de uitspraak van de rechtbank. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het college de gevraagde ontheffing bij afweging van de betrokken belangen in redelijkheid heeft geweigerd. Het beleid van het college is gericht op het beschermen van de waterkering, en de belangen van de waterkering wegen zwaarder dan de belangen van [appellant]. De Afdeling oordeelt dat [appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn bouwplan de stabiliteit van de dijk niet in gevaar brengt. Het hoger beroep wordt ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak wordt bevestigd.

Uitspraak

201007480/1/H2.
Datum uitspraak: 20 april 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 17 juni 2010 in zaak nr. 09/612 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van dijkgraaf en hoogheemraden van het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard.
1. Procesverloop
Bij besluit van 14 januari 2008 heeft het college een aanvraag van [appellant] om een ontheffing voor het aanbrengen van een zelfdragende vloer en het rechtvijzelen van zijn woning op het perceel plaatselijk bekend [locatie 1] te [plaats] (hierna: de woning), afgewezen.
Bij besluit van 9 januari 2009 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 17 juni 2010, verzonden op 22 juni 2010, heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 9 januari 2009 vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van dit besluit in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State per fax ingekomen op 2 augustus 2010, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 31 augustus 2010.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 maart 2011, waar [appellant] in persoon en bijgestaan door mr. W.B. de Kleuver, en het college, vertegenwoordigd door mr. drs. D. Wilbers en R. Hirs, beiden werkzaam bij het college, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 18, aanhef en onder a en b, van de Keur van Schieland en de Krimpenerwaard, is het verboden in, op, onder en boven waterstaatswerken werkzaamheden te verrichten en werken aan te brengen of te hebben.
Ingevolge artikel 31, eerste lid, kan het bestuur van de in deze keur gestelde gebods- en verbodsbepalingen ontheffing verlenen.
2.2. Het college voert bij de toepassing van deze bepalingen het in 1982 vastgestelde beleid neergelegd in de Nota Vergunningenbeleid Waterkeringen. Daarin is vermeld dat dit beleid als middel ter beschikking staat ter verkrijging van ruimte voor toekomstige versterkingen van de waterkering en dat dit erop is gericht ruimte vrij te maken waar nog bebouwing aanwezig is. Bij verduurzaming is het, aldus het beleid, onder meer afhankelijk van de situering en de verdere staat van onderhoud van het pand of een ontheffing kan worden verleend. Onder verduurzaming wordt verstaan werkzaamheden die levensduur en/of inhoud van een opstal doen toenemen, waarbij het grootste deel van de oorspronkelijke opstal intact blijft.
2.3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het besluit op bezwaar vernietigd op de grond dat daaruit niet is af te leiden of en op welke wijze het college de staat van onderhoud van de woning heeft meegewogen. Omdat het college, daartoe door de rechtbank in het kader van de behandeling van het beroep in de gelegenheid gesteld, op dat punt alsnog een, naar het oordeel van de rechtbank, voldoende motivering heeft gegeven heeft de rechtbank de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in standgelaten. Het hoger beroep is gericht tegen de instandhouding van de rechtsgevolgen.
2.4. [appellant] betoogt, samengevat weergegeven, dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college in redelijkheid de aanvraag om de ontheffing kon weigeren. [appellant] voert daartoe aan dat onvoldoende gewicht is toegekend aan zijn belang bij de staat van onderhoud van zijn woning en aan de omstandigheid dat een eerdere verbouwing aan zijn woning wel is toegestaan. Voorts voert hij aan dat het college niet aannemelijk heeft gemaakt dat de waterkering niet voldoet aan de gestelde veiligheidsnorm noch dat deze binnen afzienbare termijn zal worden versterkt. Hij stelt dat zijn bouwplan de stabiliteit van het dijklichaam niet in gevaar brengt en de mogelijkheden om de dijk te versterken niet beperkt. Ten slotte voert hij aan dat het college ten onrechte aanneemt dat er alternatieven zijn voor het aanbrengen van buispalen.
2.4.1. Voorop staat dat het beleid neergelegd in de Nota Vergunningenbeleid Waterkeringen beoogt de belangen van de waterkering te beschermen. Dit brengt met zich dat het college aan het belang bij het kunnen versterken van de waterkering alsmede aan het belang bij het voorkomen van verzwakking ervan zwaar gewicht mag toekennen. Het college heeft in dat verband zijn standpunt dat de waterkering ter plaatse van de woning niet voldoet aan de gestelde veiligheidsnorm op grond waarvan binnen tien jaar versterkingen zijn te verwachten in zijn verweerschrift en ter zitting afdoende toegelicht. Daaruit komt naar voren dat vast staat dat de dijk versterkt gaat worden zodra daarvoor op rijksniveau financiering is geregeld.
Dat de staat van het onderhoud van de woning van [appellant] het college ertoe had moeten brengen de gevraagde ontheffing te verlenen valt niet in te zien. In het door het college overgelegde rapport van het bouwtechnisch onderzoek is (lichte) scheefstand vastgesteld en wordt nader onderzoek naar de fundering geadviseerd, maar is tevens aangegeven dat volstaan kan worden met het dichten van de scheuren. Niet volgt daaruit dat het aanbrengen van de door [appellant] gewenste fundering aangewezen is. Dat dit anders is heeft [appellant] niet aannemelijk gemaakt, bijvoorbeeld met een rapport van een deskundige. Evenmin heeft [appellant] aannemelijk gemaakt dat het rechtvijzelen van de woning geen redelijk alternatief vormt voor het aanbrengen van buispalen. Daarbij is in aanmerking genomen dat hij heeft gesteld maar niet onderbouwd dat de kosten voor het opvijzelen van de woning in verhouding tot de kosten van het aanbrengen van buispalen hoog zijn en dat het opvijzelen slechts een tijdelijke oplossing kan bieden. Aannemelijk is verder het standpunt van het college dat, aangezien de woning van [appellant] zich bevindt in het vastgestelde minimaal benodigde leggerprofiel, het aanbrengen van buispalen in het dijklichaam de stabiliteit ervan zal schaden alsook dat de stabiliteit ter plaatse zal verminderen indien de woning van [appellant] zal worden gescheiden van het buurpand dat op dezelfde plaat is gebouwd.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank terecht tot de slotsom gekomen dat het college de gevraagde ontheffing bij afweging van de betrokken belangen in redelijkheid heeft geweigerd.
Het betoog faalt.
2.5. [appellant] herhaalt verder tevergeefs zijn beroep op het gelijkheidsbeginsel onder verwijzing naar de in 1983 voor de uitbreiding van zijn woning verleende ontheffing en de in 2009 verleende ontheffing voor het uitbreiden en wijzigen van een dakopbouw op de woning [locatie 2]. Terecht heeft de rechtbank dienaangaande overwogen dat dit geen gelijke gevallen zijn aangezien deze ontheffingen uitbreidingen betroffen buiten het minimaal benodigde bebouwingsvrije profiel van de waterkering.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd voor zover aangevochten.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, ambtenaar van staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Van Meurs-Heuvel
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 april 2011
47-616.