ECLI:NL:RVS:2011:BQ1873

Raad van State

Datum uitspraak
20 april 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201007167/1/H1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing bouwvergunning voor woonhuis in agrarisch gebied

In deze zaak heeft het college van burgemeester en wethouders van Lingewaard op 17 december 2008 de aanvraag van [appellant] voor een bouwvergunning voor het oprichten van een woonhuis met garage op een perceel in agrarisch gebied afgewezen. Het college verklaarde het bezwaar van [appellant] op 1 juli 2009 gedeeltelijk gegrond, maar handhaafde de afwijzing van de bouwvergunning. De rechtbank Arnhem verklaarde op 24 juni 2010 het beroep van [appellant] ongegrond, wat leidde tot hoger beroep bij de Raad van State.

De Raad van State oordeelde dat het bestemmingsplan "Buitengebied Gendt" de bestemming "Agrarisch gebied" met de aanduiding "geen gebouwen toegestaan" heeft. Het bouwplan was in strijd met deze bestemmingsplanvoorschriften, en het college was niet bereid om vrijstelling te verlenen. [appellant] betoogde dat de rechtbank niet had onderkend dat de voorgestelde woning de plaats zou innemen van een eerder verleende bouwvergunning uit 1969, maar de Raad van State oordeelde dat deze eerdere vergunning was ingetrokken en dat er geen burgerwoning op het perceel was gerealiseerd.

Daarnaast betoogde [appellant] dat het college in strijd met het vertrouwensbeginsel had gehandeld, maar de Raad van State oordeelde dat de brieven van het college geen gerechtvaardigd vertrouwen wekten voor het verlenen van vrijstelling. De rechtbank had terecht geen grond gezien voor het toewijzen van schadevergoeding, aangezien het beroep ongegrond was verklaard. Uiteindelijk bevestigde de Raad van State de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om schadevergoeding af.

Uitspraak

201007167/1/H1.
Datum uitspraak: 20 april 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 24 juni 2010 in
zaak nr. 09/3305 in het geding tussen:
[appellant] en [wederpartij]
en
het college van burgemeester en wethouders van Lingewaard.
1. Procesverloop
Bij besluit van 17 december 2008 heeft het college de aanvraag van onder meer [appellant] om bouwvergunning eerste fase voor het geheel oprichten van een woonhuis met garage/berging op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel) afgewezen.
Bij besluit van 1 juli 2009 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard voor zover dit betrekking heeft op de motivering en voor het overige ongegrond, en het besluit van 17 december 2008 in stand gelaten met verbetering van de motivering.
Bij uitspraak van 24 juni 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door onder meer [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 26 juli 2010, hoger beroep ingesteld.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 februari 2011, waar [appellant], bijgestaan door mr. T.P. van Deutekom, en het college, vertegenwoordigd door D. Brouwer, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge het bestemmingsplan "Buitengebied Gendt" rust op het perceel de bestemming "Agrarisch gebied" met de nadere aanduiding "(z) geen gebouwen toegestaan".
Ingevolge artikel 7, derde lid, van de voorschriften bij het bestemmingsplan zijn op deze gronden uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toelaatbaar.
2.2. Het bouwplan voorziet in het geheel oprichten van een woonhuis met garage hetgeen in strijd is met artikel 7, derde lid, van de planvoorschriften. Het college is niet bereid vrijstelling te verlenen met toepassing van artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening omdat het toevoegen van burgerwoningen in het buitengebied in strijd is met het gemeentelijk en provinciaal beleid.
2.3. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat met het verlenen van vrijstelling en bouwvergunning geen burgerwoning aan het buitengebied wordt toegevoegd en er derhalve geen strijd is met gemeentelijk en provinciaal beleid. Daartoe voert hij aan dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de raad van de voormalige gemeente Gendt bij besluit van 19 juni 1969 bouwvergunning heeft verleend voor een burgerwoning op het perceel en de voorziene woning hiervoor in de plaats komt. Voorts stelt hij dat het Streekplan Gelderland 2005 geen bepalingen bevat over het toevoegen van burgerwoningen aan het buitengebied.
2.3.1. Het college heeft de bouwvergunning die in 1969 is verleend voor een woning ten behoeve van een arbeider werkzaam in het agrarisch bedrijf, op 4 december 2008 ingetrokken omdat niet was gestart met de bouwwerkzaamheden. Reeds daarom is niet van belang of de in 1969 beoogde woning feitelijk als burgerwoning zou kunnen worden aangemerkt. Vast staat dat in 1969 geen burgerwoning op het perceel was toegestaan en dat evenmin een burgerwoning op het perceel is gerealiseerd, zodat het betoog van [appellant] dat geen burgerwoning aan het buitengebied wordt toegevoegd en dat het college ten onrechte de vroegere planologische status van het perceel niet bij zijn besluit van 1 juli 2009 heeft betrokken, faalt. Nu het bouwplan in strijd is met het gemeentelijk beleid en het college reeds daarom in redelijkheid heeft kunnen weigeren om vrijstelling voor het bouwplan te verlenen, behoeft voorts het betoog van [appellant] dat de rechtbank heeft miskend dat het toevoegen van een burgerwoning niet in strijd is met het provinciaal beleid, geen bespreking.
Daar waar [appellant] betoogt dat het intrekken van de bouwvergunning van 19 juni 1969 zo kort voor de weigering van de bouwvergunning in strijd is met het beginsel van fair play, wordt overwogen dat het college gebruik heeft gemaakt van een bevoegdheid die hem ambtshalve toekomt en dat [appellant] rechtsmiddelen kon aanwenden tegen het besluit van 4 december 2008. Bovendien heeft [appellant] zelf aangegeven geen gebruik te willen maken van die bouwvergunning. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd bestaat geen grond voor het oordeel dat de rechtbank heeft miskend dat het college in strijd met het beginsel van fair play heeft gehandeld. De rechtbank is tot dezelfde conclusie gekomen.
Het betoog faalt.
2.4. Voorts betoogt [appellant] dat de rechtbank heeft miskend dat het college in strijd met het vertrouwensbeginsel heeft gehandeld. Daartoe voert hij aan dat uit brieven van het college van 14 november 2006 en 24 augustus 2007 zou blijken dat het college medewerking zal verlenen aan het bouwplan.
2.4.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in uitspraak van 26 november 2008, zaak nr.
200801122/1), kan een beroep op het vertrouwensbeginsel slechts slagen indien een tot beslissen bevoegd orgaan ten aanzien van een aanvrager uitdrukkelijk, ondubbelzinnig en ongeclausuleerd toezeggingen heeft gedaan die bij de aanvrager gerechtvaardigde verwachtingen hebben gewekt.
2.4.2. De rechtbank heeft terecht overwogen dat aan de brieven van 14 november 2006 en 24 augustus 2007 niet het gerechtvaardigd vertrouwen kon worden ontleend dat het verzoek om vrijstelling niet meer op planologische gronden kan worden geweigerd. In de brief van 14 november 2006 wordt genoemd dat op dat moment in principe de mogelijkheid tot het verlenen van vrijstelling bestaat, doch dat er nog een toetsing aan het bestemmingsplan en het beleid van de gemeente dient plaats te vinden alsmede een belangenafweging en dat daarvoor een duidelijke toelichting en een situatieschets benodigd is. In de brief van 24 augustus 2007 wordt vermeld welke stukken benodigd zijn voor een definitieve beoordeling van het bouwplan. Uit deze brieven, evenals de reactie van de welstandscommissie op het door [appellant] ingediende schetsplan, kan evenmin afgeleid worden dat het college bereid was vrijstelling te verlenen voor het bouwplan.
Het betoog faalt.
2.5. Voor zover [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte niet heeft bezien of zijn verzoek tot schadevergoeding kan worden toegewezen, wordt overwogen dat de rechtbank terecht geen grond voor toewijzing van het verzoek ingevolge artikel 8:73, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht aanwezig heeft geacht nu zij het beroep ongegrond heeft verklaard.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. Gelet hierop bestaat evenmin aanleiding het verzoek om schadevergoeding toe te wijzen.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van Driel, ambtenaar van staat.
w.g. Slump w.g. Van Driel
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 april 2011
414-672.