ECLI:NL:RVS:2011:BQ1874

Raad van State

Datum uitspraak
20 april 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201007478/1/H1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • D.A.C. Slump
  • J.C. Kranenburg
  • N.S.J. Koeman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen bouwvergunning voor vleeskuikenstallen in Alphen-Chaam

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [vergunninghouder] tegen een uitspraak van de rechtbank, waarin de besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Alphen-Chaam om vrijstelling en bouwvergunning te verlenen voor de oprichting van vier vleeskuikenstallen, de aanleg van twee spoelwaterputten en de verlenging van twee bestaande vleeskuikenstallen, zijn vernietigd. De rechtbank oordeelde dat het college niet bevoegd was om deze besluiten te nemen, omdat de gemeenteraad de bevoegdheid tot het nemen van besluiten op grond van de Wet op de Ruimtelijke Ordening niet op de juiste wijze had gedelegeerd. Het college had de besluiten van 12 februari 2008 in stand gelaten, maar na de uitspraak van de rechtbank heeft het college opnieuw op het bezwaar van de Natuurvereniging Mark en Leij en de Stichting Brabantse Milieufederatie beslist. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld op 1 maart 2011, waar de betrokken partijen zijn verschenen. Tijdens de zitting heeft [vergunninghouder] zijn hoger beroep ingetrokken, waardoor het geding zich beperkte tot de beroepen tegen de besluiten van 20 augustus 2010 en 15 februari 2011. De Afdeling heeft overwogen dat het college terecht de besluiten van 12 februari 2008 in stand heeft gelaten, omdat de bouwplannen in overeenstemming zijn met het bestemmingsplan 'Buitengebied Alphen-Chaam 2010'. De beroepen van de Natuurvereniging Mark en Leij en de Stichting Brabantse Milieufederatie zijn ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201007478/1/H1.
Datum uitspraak: 20 april 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. de vereniging Natuurvereniging Mark en Leij, gevestigd te Chaam, gemeente Alphen-Chaam,
2. de stichting Stichting Brabantse Milieufederatie, gevestigd te Tilburg,
en
het college van burgemeester en wethouders van Alphen-Chaam.
1. Procesverloop
Bij drie afzonderlijke besluiten van 12 februari 2008 heeft het college aan [vergunninghouder] vrijstelling en bouwvergunning verleend voor de oprichting van vier vleeskuikenstallen, de aanleg van twee spoelwaterputten en de verlenging van twee bestaande vleeskuikenstallen op het perceel [locatie] te [plaats].
Bij besluit van 20 januari 2009 heeft het college na het daartegen door Natuurvereniging Mark en Leij en Stichting Brabantse Milieufederatie gemaakte bezwaar de besluiten van 12 februari 2008 in stand gelaten met aanpassing van de motivering.
Bij uitspraak van 9 juni 2010, verzonden op 21 juni 2010, heeft de rechtbank het door Natuurvereniging Mark en Leij en Stichting Brabantse Milieufederatie daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en het besluit van 20 januari 2009 vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [vergunninghouder] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 2 augustus 2010, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 31 augustus 2010.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Natuurvereniging Mark en Leij en Stichting Brabantse Milieufederatie hebben daartoe in de gelegenheid gesteld een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[vergunninghouder] heeft een nader stuk ingediend.
Bij besluit van 20 augustus 2010 heeft het college opnieuw op het door Natuurvereniging Mark en Leij en Stichting Brabantse Milieufederatie ingediende bezwaarschrift beslist en dat bezwaar ongegrond verklaard.
Bij besluit van 15 februari 2011 heeft het college het besluit van 20 augustus 2010 ingetrokken en het door Natuurvereniging Mark en Leij en Stichting Brabantse Milieufederatie ingediende bezwaar opnieuw ongegrond verklaard.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 maart 2011, waar [vergunninghouder], bijgestaan door mr. J. van Groningen, advocaat te Middelharnis, en C.A.G. van der Heijden, en het college, vertegenwoordigd door H.A. van Strien, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts zijn daar gehoord Natuurvereniging Mark en Leij en Stichting Brabantse Milieufederatie, vertegenwoordigd door H. Gerringa.
2. Overwegingen
2.1. Ter zitting bij de Afdeling heeft [vergunninghouder] zijn hoger beroep ingetrokken.
2.2. Bij besluit van 20 augustus 2010 heeft het college ter uitvoering van de uitspraak van de rechtbank opnieuw besloten op het door Natuurvereniging Mark en Leij en Stichting Brabantse Milieufederatie gemaakte bezwaar tegen de besluiten van 12 februari 2008. Bij besluit van 15 februari 2011 heeft het college het besluit van 20 augustus 2010 ingetrokken en opnieuw ter uitvoering van de uitspraak van de rechtbank besloten op het door Natuurvereniging Mark en Leij en Stichting Brabantse Milieufederatie gemaakte bezwaar tegen de besluiten van 12 februari 2008. De besluiten van 20 augustus 2010 en 15 februari 2011 worden, gelet op artikel 6:24, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), gelezen in samenhang met de artikelen 6:18, eerste lid, en 6:19, eerste en derde lid, van die wet, geacht voorwerp te zijn van dit geding.
Natuurvereniging Mark en Leij en Stichting Brabantse Milieufederatie betogen tevergeefs dat het besluit van 15 februari 2011, nu dit in strijd met artikel 8:58 van de Awb binnen tien dagen voor de zitting is ingediend bij de Afdeling, niet ter beoordeling voorligt in deze procedure. Het college heeft met de toezending van het besluit van 15 februari 2011 uitvoering gegeven aan zijn wettelijke verplichting als bedoeld in artikel 6:18, tweede lid, van de Awb om onverwijld mededeling van dit besluit te doen aan de Afdeling. Voorts bestaat er geen grond voor het oordeel, zoals ter zitting door Natuurvereniging Mark en Leij en Stichting Brabantse Milieufederatie ook is erkend, dat het besluit van 15 februari 2011 wegens strijd met de goede procesorde buiten beschouwing dient te blijven.
Als gevolg van de omstandigheid dat [vergunninghouder] zijn hoger beroep heeft ingetrokken is het geding beperkt tot de beroepen tegen de besluiten van 20 augustus 2010 en 15 februari 2011 en heeft de uitspraak van de rechtbank van 9 juni 2010 gezag van gewijsde gekregen.
2.3. De rechtbank heeft in de uitspraak van 9 juni 2010 overwogen dat het besluit van 6 oktober 2005, waarbij de gemeenteraad de bevoegdheid tot het nemen van besluiten op grond van artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) heeft gedelegeerd aan het college, nooit op de wettelijk voorgeschreven wijze is bekendgemaakt en derhalve nooit in werking is getreden, hetgeen tot gevolg heeft dat niet het college, maar de raad bevoegd was en is om te beslissen op verzoeken om vrijstelling als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de WRO en tot het volledig heroverwegen van deze beslissingen overeenkomstig het bepaalde in artikel 7:11 van de Awb. De rechtbank heeft om die reden het besluit op bezwaar van 20 januari 2009 vernietigd. Vast staat dat het besluit van 6 oktober 2005 op 19 augustus 2010 alsnog op de wettelijk voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
2.4. Het college heeft bij besluit van 20 augustus 2010 het bezwaar van Natuurvereniging Mark en Leij en Stichting Brabantse Milieufederatie ongegrond verklaard en de besluiten van 12 februari 2008 in stand gelaten. Het college heeft in dit verband overwogen dat de bouwplannen niet in strijd zijn met het thans geldende bestemmingsplan "Buitengebied Alphen-Chaam 2010" en zich geen andere weigeringsgronden als bedoeld in artikel 44 van de Woningwet voordoen. Het college heeft bij besluit van 15 februari 2011 het besluit van 20 augustus 2010 ingetrokken, het bezwaar van Natuurvereniging Mark en Leij en Stichting Brabantse Milieufederatie opnieuw ongegrond verklaard en de besluiten van 12 februari 2008 in stand gelaten, nu de bouwplannen niet in strijd zijn met het thans geldende bestemmingsplan "Buitengebied Alphen-Chaam 2010" en zich geen andere weigeringsgronden als bedoeld in artikel 44 van de Woningwet voordoen.
2.5. Niet in geschil is dat de bouwplannen in overeenstemming zijn met het bestemmingsplan "Buitengebied Alphen-Chaam 2010" en zich geen andere weigeringsgronden als bedoeld in artikel 44 van de Woningwet voordoen.
2.6. Natuurvereniging Mark en Leij en Stichting Brabantse Milieufederatie betogen met betrekking tot het besluit van 20 augustus 2010 dat het college ten onrechte de uitspraak van de voorzitter van de Afdeling op hun verzoek van 28 juni 2010 tot schorsing van het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan "Buitengebied Alphen-Chaam 2010" niet heeft afgewacht alvorens opnieuw op hun bezwaar te beslissen.
2.6.1. Ingevolge artikel 3.8, vijfde lid, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro), treedt het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in werking met ingang van de dag na die waarop de beroepstermijn afloopt.
Ingevolge artikel 8.4, eerste lid, zoals dat luidde ten tijde van belang, wordt, indien gedurende de beroepstermijn met betrekking tot een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan bij de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State een verzoek om voorlopige voorziening is gedaan, de werking van het besluit opgeschort totdat op het verzoek is beslist.
2.6.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 30 maart 2005, in zaak nr.
200406332/1), dient bij het nemen van een besluit op bezwaar in beginsel het recht te worden toegepast zoals dat op dat moment geldt.
De raad heeft bij besluit van 11 februari 2010 het bestemmingsplan "Buitengebied Alphen-Chaam 2010" vastgesteld. Het binnen de beroepstermijn met betrekking tot dit besluit tot vaststelling ingediende verzoek om voorlopige voorziening is op 27 juli 2010 ingetrokken. Daaruit volgt, gelet op artikel 8.4, eerste lid, van de Wro, dat het bestemmingsplan "Buitengebied Alphen-Chaam" op 28 juli 2010 in werking is getreden.
Anders dan Natuurvereniging Mark en Leij en Stichting Brabantse Milieufederatie betogen, volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 21 december 1999 in zaak nr. H01.99.0245 (AB 2000, 78) niet dat het college niet op hun bezwaar mocht beslissen, alvorens de voorzitter van de Afdeling zich over hun verzoek van 28 juni 2010 tot schorsing van het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan "Buitengebied Alphen-Chaam 2010" had uitgelaten, nu dit verzoek niet binnen de beroepstermijn van het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan is ingediend. Van strijd met het fairplay-beginsel is voorts niet gebleken. Natuurvereniging Mark en Leij en Stichting Brabantse Milieufederatie betogen in dat kader tevergeefs dat sprake zou zijn van het moedwillig op de kortst mogelijke termijn nemen van een nieuw besluit op bezwaar, zodat de uitspraak op het verzoek om schorsing van het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan "Buitengebied Alphen-Chaam 2010" daaraan niet in de weg kon staan. Het college was als gevolg van de uitspraak van de rechtbank van 9 juni 2010 gehouden opnieuw op het bezwaar van Natuurvereniging Mark en Leij en Stichting Brabantse Milieufederatie te beslissen en diende daarbij ook de toepasselijke beslistermijn in acht te nemen. Het college heeft vervolgens ruim acht weken na de uitspraak van de rechtbank van 9 juni 2010 een nieuw besluit op bezwaar genomen.
Het college was, nu de bouwplannen in overeenstemming zijn met het bestemmingsplan "Buitengebied Alphen-Chaam 2010" en zich geen andere weigeringsgronden als bedoeld in artikel 44 van de Woningwet voordoen, gehouden de besluiten van 12 februari 2008 bij het besluit op bezwaar van 20 augustus 2010 in stand te laten.
Het betoog faalt.
2.7. Natuurvereniging Mark en Leij en Stichting Brabantse Milieufederatie betogen dat het college hen voorafgaand aan de besluiten van 20 augustus 2010 en 15 februari 2011 ten onrechte niet in de gelegenheid heeft gesteld te worden gehoord.
2.7.1. Ingevolge artikel 7:2, eerste lid, van de Awb stelt een bestuursorgaan, voordat het op het bezwaar beslist, belanghebbenden in de gelegenheid te worden gehoord.
Ingevolge artikel 7:9 wordt, wanneer na het horen aan het bestuursorgaan feiten of omstandigheden bekend worden die voor de op het bezwaar te nemen beslissing van aanmerkelijk belang kunnen zijn, dit aan belanghebbenden meegedeeld en worden zij in de gelegenheid gesteld daarover te worden gehoord.
2.7.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 1 september 2010 in zaak nr.
200908821/1/H1is in artikel 7:2 van de Awb niet een algemene verplichting opgenomen tot het opnieuw horen bij het nemen van een nieuwe beslissing op het bezwaar, ter voldoening aan een uitspraak van de rechtbank, waarbij de eerste beslissing op bezwaar is vernietigd, maar kan het onder omstandigheden uit een oogpunt van zorgvuldigheid noodzakelijk zijn om belanghebbenden bij het nemen van een nieuwe beslissing op het bezwaar opnieuw te horen.
Anders dan Natuurvereniging Mark en Leij en Stichting Brabantse Milieufederatie betogen, betreffen het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan "Buitengebied Alphen-Chaam 2010" noch de intrekking van het verzoek om schorsing van dit besluit tot vaststelling dergelijke omstandigheden. Nu ter zitting bij de rechtbank de inhoud van het destijds reeds vastgestelde bestemmingsplan "Buitengebied Alphen-Chaam" aan de orde is gesteld en niet in geschil was dat de bouwplannen daarmee in overeenstemming zijn, waren de standpunten ter zake voldoende bekend. Nu voorts niet in geschil was dat het college, uitgaande van de bevoegdheid tot het nemen van een besluit op bezwaar, bij in werking treden van dit bestemmingsplan, gehouden was de besluiten van 12 februari 2008 in stand te laten, was het niet noodzakelijk om Natuurvereniging Mark en Leij en Stichting Brabantse Milieufederatie opnieuw te horen.
Het betoog faalt.
2.8. De beroepen van Natuurvereniging Mark en Leij en Stichting Brabantse Milieufederatie tegen de besluiten van 20 augustus 2010 en 15 februari 2011 zijn ongegrond.
2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. J.C. Kranenburg en mr. N.S.J. Koeman, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van Driel, ambtenaar van staat.
w.g. Slump w.g. Van Driel
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 april 2011
414-580.