201009177/1/H3.
Datum uitspraak: 20 april 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Nijmegen,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 10 augustus 2010 in zaak nr. 09/4107 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Nijmegen.
Bij besluit van 13 maart 2009 heeft het college een aanvraag van [appellant] om een Europese gehandicaptenparkeerkaart, type bestuurder, afgewezen en hem een gemeentelijke gehandicaptenparkeerkaart, type bestuurder, toegekend.
Bij besluit van 14 september 2009 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 10 augustus 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 20 september 2010, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 maart 2011, waar [appellant], in persoon en bijgestaan door mr. M.M. Breukers, werkzaam bij DAS Rechtsbijstand te 's-Hertogenbosch, en het college, vertegenwoordigd door A. Kappert, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 49, eerste lid, van het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer (hierna: BABW) kan aan een gehandicapte, overeenkomstig de bij ministeriële regeling gestelde criteria, door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waar hij als ingezetene is ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens, een gehandicaptenparkeerkaart worden verstrekt.
Ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Regeling gehandicaptenparkeerkaart (hierna: de Regeling) kunnen voor een gehandicaptenparkeerkaart in aanmerking komen: bestuurders van motorvoertuigen op meer dan twee wielen en van brommobielen, die ten gevolge van een aandoening of gebrek een aantoonbare loopbeperking hebben van langdurige aard, waardoor zij - met de gebruikelijke loophulpmiddelen - in redelijkheid niet in staat zijn zelfstandig een afstand van meer dan 100 meter aan een stuk te voet te overbruggen.
Ingevolge het bepaalde in die aanhef en onder d, kunnen voor een gehandicaptenparkeerkaart in aanmerking komen bestuurders en passagiers van motorvoertuigen op meer dan twee wielen en van brommobielen, andere dan bedoeld onder a en b, die ten gevolge van een aandoening of gebrek aantoonbare ernstige beperkingen, andere dan loopbeperkingen hebben.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, wordt een gehandicaptenparkeerkaart niet afgegeven alvorens een geneeskundig onderzoek heeft plaatsgehad met betrekking tot de handicap van de aanvrager.
Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder a, kan een geneeskundig onderzoek achterwege worden gelaten, indien aan de aanvrager eerder een gehandicaptenparkeerkaart is verstrekt en aan de verstrekkende instantie bekend is dat de aanvrager nog steeds voldoet aan de in artikel 1 omschreven criteria.
Ingevolge het bepaalde in die aanhef en onder b, kan een geneeskundig onderzoek achterwege worden gelaten, indien aan de aanvrager eerder een gehandicaptenparkeerkaart is verstrekt en de keurende instantie van oordeel is dat de aanvrager nog steeds voldoet aan de in artikel 1 omschreven criteria.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, wordt, ingeval de gehandicaptenparkeerkaart wordt afgegeven door het gemeentelijk gezag, bedoeld in artikel 49 van het BABW, het geneeskundig onderzoek verricht door de Gemeentelijke Gezondheidsdienst dan wel - bij externe advisering - door een vanwege het gemeentelijk gezag aangewezen deskundige.
2.2. Aan het in bezwaar gehandhaafde besluit van 13 maart 2009 tot afwijzing van de aanvraag om een Europese gehandicaptenparkeerkaart heeft het college een medisch advies van 11 februari 2009 van M. [partij], medisch adviseur bij SCIO Consult, ten grondslag gelegd. In dit advies heeft zij geconcludeerd dat [appellant] een geschatte maximale loopafstand van ongeveer 250 meter heeft. Tevens geeft zij te kennen dat het argument dat [appellant] meer ruimte nodig heeft voor het parkeren in verband met in- en uitstappen geen criterium voor het toekennen van een Europese gehandicaptenparkeerkaart vormt. Bovendien blijkt uit het onderzoek dat het in- en uitstappen weliswaar met enige moeite gaat, maar dat [appellant] nauwelijks meer ruimte nodig heeft, aldus [partij].
Naar aanleiding van het door [appellant] gemaakte bezwaar tegen het besluit van 13 maart 2009 is hij opgeroepen voor een tweede onderzoek bij H. van den Heuvel, medisch adviseur bij SCIO Consult. Nadat [appellant] blijk had gegeven van bezwaren tegen een tweede onderzoek, is de afspraak gemaakt de arts te verzoeken een advies uit te brengen op grond van alle aanwezige dossierstukken. In het medisch advies van 30 juli 2009 heeft Van den Heuvel de conclusie van [partij] onderschreven. Daartoe heeft hij mede redengevend geacht dat [appellant] hem niet in staat had gesteld eigen onderzoek te verrichten, alsmede dat in het door [appellant] overgelegde rapport van Argonaut van 5 juli 2002 en het gedeelte van het rapport van Stroosma Consult van 30 maart 2001 geen argumenten worden aangedragen die de conclusie van [partij] ontkrachten.
2.3. Nadat de rechtbank het onderzoek ter zitting had geschorst, is het college in de gelegenheid gesteld opnieuw medisch advies in te winnen waarbij [appellant] zich aan een onderzoek diende te onderwerpen. Dit onderzoek is verricht door J. Schipper, medisch adviseur van het college. In zijn medisch advies van 19 maart 2010, waarin het volledige rapport van Stroosma Consult uit 2001 en het rapport van Argonaut uit 2002 zijn meegenomen, concludeert Schipper op grond van zijn bevindingen en alle beschikbare medische gegevens dat geen argumenten aanwezig zijn op grond waarvan de aanvraag om een Europese gehandicaptenparkeerkaart alsnog zou moeten worden ingewilligd.
2.4. [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de conclusie in het medisch advies van [partij] tegenstrijdig is, aangezien zij niet heeft gemotiveerd waarom zij enerzijds erkent en bevestigt dat de rechterknie van [appellant] is vastgezet waardoor hij een stijf rechterbeen heeft en anderzijds concludeert dat [appellant] nauwelijks meer ruimte nodig heeft bij het in- en uitstappen van zijn auto. Voorts bestrijdt [appellant] de opvattingen van [partij] en Schipper dat de vaststelling dat [appellant] meer manoeuvreerruimte nodig heeft dan iemand zonder beperkingen geen criterium is bij de beoordeling of [appellant] in aanmerking komt voor een gehandicaptenparkeerkaart. Hiertoe voert hij aan dat uit artikel 1, eerste lid, aanhef en onder d, van de Regeling volgt dat ook personen die ten gevolge van een aandoening of gebrek aantoonbare ernstige beperkingen, andere dan loopbeperkingen hebben, in aanmerking komen voor een Europese gehandicaptenparkeerkaart. Voor zover wel aan bovengenoemd criterium is getoetst en is geoordeeld dat [appellant] daar niet aan voldoet, wijst [appellant] op de ondeugdelijkheid van de adviezen op dat punt. De rechtbank heeft daarom miskend dat een juiste beoordeling van zijn medische toestand door het zeer beperkte gebruik van zijn rechterbeen dient te leiden tot toepassing van artikel 1, eerste lid, aanhef en onder d, van de Regeling, aldus [appellant].
2.4.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 27 januari 2010 in zaak nr.
200904478/1/H3) mag het bestuursorgaan, indien door een arts in zijn hoedanigheid van medisch deskundige aan een bestuursorgaan een medisch advies is uitgebracht, dit advies betrekken bij zijn beoordeling van een aanvraag, mits het op een onpartijdige, objectieve en inzichtelijke wijze is opgesteld.
De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat geen aanknopingspunten worden gevonden voor het oordeel dat het college geen betekenis heeft mogen toekennen aan het medisch advies van [partij] van 11 februari 2009. Anders dan [appellant] betoogt, ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat voornoemd medisch advies op ondeugdelijke wijze is gemotiveerd dan wel inhoudelijk onjuist moet worden geacht. Uit het medisch advies van [partij] blijkt dat [appellant] nauwelijks meer ruimte nodig heeft bij het in- en uitstappen en dat hij zijn voeten dicht bij de auto kan plaatsen. Deze conclusie is gebaseerd op lichamelijk onderzoek en het observeren van [appellant] tijdens het in- en uitstappen van zijn auto. In het medisch advies van Schipper van 19 maart 2010, waarbij overigens de volledige rapportages van Stroosma Consult uit 2001 en van Argonaut uit 2002 zijn meegenomen, wordt de conclusie van [partij] onderschreven. Door [appellant] zijn geen recente medische gegevens overgelegd op grond waarvan anders geconcludeerd zou moeten worden. De rechtbank heeft terecht en op goede gronden geoordeeld dat het college, nu uit de adviezen van [partij] en Schipper blijkt dat [appellant] nauwelijks meer ruimte nodig heeft bij het in- en uitstappen, zich reeds hierom op het standpunt heeft mogen stellen dat de omstandigheid dat de rechterknie van [appellant] is vastgezet niet leidt tot het oordeel dat [appellant] een ten gevolge van een aandoening of gebrek ernstige beperking heeft, anders dan een loopbeperking, als bedoeld in artikel 1, eerste lid, aanhef en onder d, van de Regeling. Het betoog faalt.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.W. Mouton, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M.E.A. Neuwahl, ambtenaar van staat.
w.g. Mouton w.g. Neuwahl
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 april 2011