201010020/1/H1.
Datum uitspraak: 20 april 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant A] en [appellant B], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 14 september 2010 in zaak nr. 09/3141 in het geding tussen:
[appellant A] en [appellant B]
het college van burgemeester en wethouders van Beuningen.
Bij besluit van 17 februari 2009 heeft het college aan [belanghebbende] bouwvergunning verleend voor bouwwerkzaamheden aan de zij- en voorgevel van de woning aan de [locatie] te [plaats].
Bij besluit van 6 mei 2009 heeft het college aan [belanghebbende] bouwvergunning verleend voor vertikaal metselwerk boven het woonkamerraam aan de woning aan de [locatie] te [plaats].
Bij besluit van 9 juli 2009 heeft het college het door [appellant A] en [appellant B] tegen beide besluiten gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 14 september 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellant A] en [appellant B] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellant A] en [appellant B] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 19 oktober 2010, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 10 november 2010.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[belanghebbende] heeft daartoe in de gelegenheid gesteld, een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[belanghebbende] heeft nadere stukken ingediend.
[appellant A] en [appellant B] hebben nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 april 2011, waar [appellant B], in persoon en bijgestaan door drs. S.A.N. Geerling, gemachtigde, en het college, vertegenwoordigd door mr. A.J.M. Elschot, A.S. Bekker en J.A.H.M. Graveth, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. [belanghebbende], vertegenwoordigd door mr. D. Pool, gemachtigde, is als partij gehoord.
2.1. De vergunde bouwwerkzaamheden aan de woning van [belanghebbende] betreffen het vervangen van metselwerk, het tussen de erker en het raam erboven staand (vertikaal) toepassen van metselwerk, het verhogen en verplaatsen van de entreepui en het verwijderen van een betonstrook.
2.2. Anders dan [appellant A] en [appellant B] betogen is de rechtbank op goede gronden tot het juiste oordeel gekomen dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het metselwerk van de voorgevel en de dilatatievoeg niet in strijd zijn met het Bouwbesluit 2003. Niet is gebleken dat de bouwwerkzaamheden zoals die zijn vergund ertoe leiden dat de uitwendige scheidingsconstructies niet voldoende vochtwerend zijn. Voorts betreft het metselwerk het zogenaamde buitenblad dat geen dragende functie heeft, zodat de voorschriften van het Bouwbesluit 2003 voor de hoofddraagconstructie hierop niet van toepassing zijn. Ook overigens is niet gebleken dat het vergunde buitenblad in strijd is met het Bouwbesluit 2003.
2.3. Anders dan [appellant A] en [appellant B] betogen is de rechtbank tot het juiste oordeel gekomen dat het college de welstandsadviezen van het Gelders Genootschap van 6 november 2008 en 29 april 2009, nader onderbouwd bij brief van 7 juni 2010, aan zijn besluiten tot verlening van beide bouwvergunningen ten grondslag heeft mogen leggen.
2.3.1. Uit de welstandsnota volgt dat het betrokken perceel is gelegen in het deelgebied 'projectmatige woonbuurten'. Vanwege de beperkte kwetsbaarheid van het architectonisch karakter van dit gebied geldt, behoudens thans niet aan de orde zijnde uitzonderingen, hiervoor welstandsniveau 3. Dit betekent dat in deze gebieden beperkte afwijkingen en ingrepen in de architectuur van gebouwen zonder al te veel problemen mogelijk zijn en geen bijzondere eisen aan de ruimtelijke kwaliteit worden gesteld. Het beleid is gericht op het handhaven van de basiskwaliteit.
In de welstandsnota is voorts wat betreft de bij de beoordeling van gevels en detaillering te betrekken criteria opgenomen dat:
-bij renovatie de stijl van gevels aansluit op die van de bebouwing in de omgeving;
-de maatverhoudingen van bestaande gevelopeningen worden gehandhaafd;
-bij renovatie de specifieke detaillering van de gevelopeningen, deurluifel e.d. van dezelfde architectuur in de omgeving maatgevend is;
-de detaillering bij aanpassing en renovatie eenzelfde mate van aandacht en expressie krijgt als die in de omgeving.
2.3.2. Uit de welstandadviezen en de nadere onderbouwing van het Gelders Genootschap blijkt dat het gedeeltelijk toepassen van staand metselwerk en het verwijderen van de betonstrook aanvaardbaar is, omdat de compositie en gevelindeling behouden blijven en met het deels staand toepassen van metselwerk de detaillering eenzelfde, zo niet hogere mate van aandacht heeft gekregen. De wijzigingen zijn voorts ondergeschikt aan de reeds vergund geplaatste erker, met de plaatsing waarvan een groot deel van de betonstrook reeds is vervallen. De wijzigingen vallen aldus binnen de beperkte afwijkingen en ingrepen die zijn toegestaan. Ook het verhogen en verplaatsen van de entreepui valt daarbinnen en kan dit gebied zonder al te veel problemen verdragen, aldus het welstandsadvies.
2.3.3. Daarentegen blijkt uit het in beroep door [appellant A] en [appellant B] overgelegde deskundig tegen-welstandsadvies van de Commissie Beeldkwaliteit van de gemeente Nijmegen van 18 maart 2010, dat staand metselwerk bij vergelijkbare woningen niet voorkomt en dat het bouwplan de beeldbepalende betonstrook achterwege laat. Door verplaatsingen van de entreepui is de oorspronkelijke gevelindeling niet gerespecteerd waardoor de symmetrie is verstoord. Hierdoor is het bouwplan in strijd met redelijke eisen van welstand, aldus het tegenadvies.
2.3.4. De adviezen van het Gelders Genootschap en het advies van de Commissie Beeldkwaliteit verschillen hoofdzakelijk in de wijze van invulling van de in de welstandsnota opgenomen hiervoor vermelde criteria. De Commissie Beeldkwaliteit past deze criteria indringender toe dan het Gelders Genootschap. De rechtbank is tot het juiste oordeel gekomen dat het college de criteria niet zeer indringend heeft behoeven toe te passen zoals [appellant A] en [appellant B] voorstaan, nu in het betrokken gebied geen bijzondere eisen aan de ruimtelijke kwaliteit worden gesteld. Voorts heeft de plaatsing van de erker de volledige symmetrie tussen beiden woningen reeds aangetast, waarmee het Gelders Genootschap rekening diende te houden. Het college heeft dan ook mogen uitgaan van de adviezen van het Gelders Genootschap.
2.4. Hetgeen [appellant A] en [appellant B] verder hebben aangevoerd biedt geen aanknopingspunten voor een ander oordeel dan dat van de rechtbank.
2.5. De gronden falen. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P.A. Offers, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. G.A.A.M. Boot, ambtenaar van staat.
w.g. Offers w.g. Boot
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 april 2011