201009533/1/H1.
Datum uitspraak: 20 april 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 26 augustus 2010 in zaak nr. 10/1990 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Beemster.
Bij besluit van 10 december 2009 heeft het college geweigerd [appellant] ontheffing en bouwvergunning te verlenen voor een geitenschuur, een carport en een aanbouw aan een bestaande schuur op het perceel [locatie] te Westbeemster (hierna: het perceel). Tevens heeft het college bij dit besluit [appellant] onder oplegging van een dwangsom gelast de drie bouwwerken te verwijderen.
Bij besluit van 16 maart 2010 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 26 augustus 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 4 oktober 2010, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 1 november 2010.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 april 2011, waar [appellant], in persoon en bijgestaan door mr. K. Mulder, advocaat te Amsterdam, en het college, vertegenwoordigd door ir. J.D. Haagsma en mr. T.J.W. Bult, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 44, eerste lid, aanhef en onder c, van de Woningwet moet een bouwvergunning worden geweigerd indien het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft in strijd is met het geldende bestemmingsplan.
2.2. Ingevolge het geldende bestemmingsplan 'Landelijk gebied 1994' rust op het perceel deels de bestemming 'Woningen met tuinen en erven' en deels de bestemming 'Agrarische doeleinden'.
2.3. Anders dan [appellant] betoogt is de rechtbank tot het juiste oordeel gekomen dat de gerealiseerde bouwwerken in strijd zijn met het bestemmingsplan.
2.3.1. De geitenstal is gelegen op de bestemming 'Agrarische doeleinden'. Ingevolge deze bestemming mogen ter plaatse geen gebouwen worden gebouwd.
2.3.2. De carport is gesitueerd op ongearceerde gronden binnen de woonbestemming, die buiten het bouwvlak zijn gelegen.
Ingevolge artikel 4, tweede lid, aanhef en onder b en c, in samenhang bezien met artikel 33 tweede en vierde lid, van de planvoorschriften is echter een carport alleen toegestaan op gearceerde gronden en/of die binnen het bouwvlak zijn gelegen.
2.3.3. De aanbouw is eveneens gesitueerd binnen de woonbestemming, doch op gearceerde gronden buiten het bebouwingsvlak. Ingevolge artikel 4, tweede lid, aanhef en onder c, mogen op gearceerde gronden per woning bijgebouwen, één carport, één hobbykastje, met een gezamenlijke oppervlakte van ten hoogste 1/3 deel van de oppervlakte van de gearceerde gronden, en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met inachtneming van het bepaalde in artikel 33, tweede en vierde lid. Artikel 33, tweede lid, onder a, aanhef en onder 1, bepaalt ten aanzien van bijgebouwen, carports en hobbykastjes onder meer dat de gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen en een carport per woning niet meer dan 48 m2 mag bedragen. Nu elders op het perceel al bijgebouwen zijn gesitueerd met een oppervlakte van ongeveer 100 m2 is de aanbouw met het bestemmingsplan in strijd.
2.4. Anders dan [appellant] betoogt is de rechtbank op goede gronden tot het juiste oordeel gekomen dat niet kan worden gezegd dat het college niet in redelijkheid heeft kunnen besluiten om ontheffing voor de bouwwerken te weigeren.
2.4.1. Het college acht het van belang dat de uitgangspunten van het bestemmingsplan onverkort in acht worden genomen. Het handhaven van een aaneengesloten agrarisch productie milieu en een open landschap staan hierbij centraal. Bebouwing op agrarisch productiegebied wordt gezien als een te grote inbreuk op de openheid van het landelijk gebied.
2.4.2. Het betoog van [appellant] dat de geitenstal zeer goed past binnen een agrarische bestemming heeft de rechtbank in navolging van het college niet behoeven te volgen, omdat de geitenstal de openheid van het landschap ter plaatste aantast. In het gebied ter plaatse kunnen alleen landhekken worden toegestaan. Daarbij komt dat de geitenschuur voor particulier gebruik is en geen onderdeel uitmaakt van een volwaardig agrarische bedrijfsvoering.
2.4.3. Voorts is de rechtbank tot het juiste oordeel gekomen dat het college in de medische situatie van [appellant], die reuma heeft en belang heeft bij het overdekt in en uit kunnen stappen, geen dusdanig bijzondere omstandigheid heeft behoeve te zien om de ontheffing voor de carport toch te verlenen.
2.5. Verder faalt het betoog van [appellant] dat de rechtbank heeft miskend dat het zogenoemde 'vervangende bebouwingsbeleid' hem nog de mogelijkheid biedt voor aanvullende herbouw van ongeveer 116 m2. [appellant] kan aan dit beleid geen aanspraken ontlenen reeds vanwege het tijdsverloop tussen de sloop van de eerder op het perceel aanwezige schuur in 2002 en de oprichting van de drie thans in geding zijnde bouwwerken. Dat [appellant], zoals hij aangeeft, de strekking en de reikwijdte van het 'vervangende bebouwingsbeleid' destijds ruimer heeft opgevat in die zin dat hij ook na verloop van tijd het resterende aantal vierkante meters mocht 'terugbouwen', kan niet voor risico van het college komen.
2.6. Ook het beroep van [appellant] op het vertrouwensbeginsel, nu hij op grond van door een ambtenaar van de gemeente Beemster verstrekte informatie is overgegaan tot plaatsing van de geitenschuur, slaagt niet. De rechtbank is tot het juiste oordeel gekomen dat [appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt dat er door of namens het tot vergunningverlening bevoegde gezag concrete toezeggingen zijn gedaan, waaraan [appellant] het in rechte te honoreren vertrouwen kon ontlenen dat geen bouwvergunning nodig was voor het bouwen van de geitenschuur.
2.7. Hetgeen [appellant] verder nog heeft aangevoerd biedt geen aanknopingspunten voor een ander oordeel dan dat van de rechtbank.
2.8. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P.A. Offers, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. G.A.A.M. Boot, ambtenaar van staat.
w.g. Offers w.g. Boot
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 april 2011