ECLI:NL:RVS:2011:BQ2622

Raad van State

Datum uitspraak
20 april 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201100390/2/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • R.J. Hoekstra
  • M.H. Kuggeleijn-Jansen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake bestemmingsplan Stationsgebied Bilthoven

Op 20 april 2011 heeft de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende het bestemmingsplan "Stationsgebied Bilthoven". Dit bestemmingsplan werd op 28 oktober 2010 vastgesteld door de raad van de gemeente De Bilt. Tegen dit besluit hebben twee verzoekers, [verzoeker sub 1] en [verzoekster sub 2], beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. De verzoeken zijn ingediend op respectievelijk 1 en 3 februari 2011.

De voorzitter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 4 april 2011. De verzoeker sub 1, bijgestaan door zijn advocaat, en verzoekster sub 2, vertegenwoordigd door haar advocaat, waren aanwezig, evenals vertegenwoordigers van de gemeente. De voorzitter heeft overwogen dat het oordeel voorlopig is en niet bindend in de bodemprocedure. De raad betwistte de ontvankelijkheid van het beroep van verzoekster sub 2, maar de voorzitter concludeerde dat het beroepschrift tijdig was ingediend.

De voorzitter heeft de inhoud van het bestemmingsplan besproken, dat voorziet in de herontwikkeling van het stationsgebied in Bilthoven. Verzoeker sub 1 uitte zorgen over de onduidelijkheid van de financiële uitvoerbaarheid van het plan en de gevolgen voor zijn perceel. Verzoekster sub 2 vreesde voor de sloop van zijn panden en stelde dat de raad onvoldoende rekening had gehouden met zijn belangen.

Na zorgvuldige overweging concludeerde de voorzitter dat er geen sprake was van onverwijlde spoed die het treffen van een voorlopige voorziening vereiste. De verzoeken werden afgewezen, en er werd geen proceskostenveroordeling uitgesproken. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 20 april 2011.

Uitspraak

201100390/2/R2.
Datum uitspraak: 20 april 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op de verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
1. [verzoeker sub 1], wonend te [woonplaats],
2. [verzoekster sub 2], gevestigd te [plaats],
en
de raad van de gemeente de Bilt,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 28 oktober 2010 heeft de raad het bestemmingsplan "Stationsgebied Bilthoven" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben onder meer [verzoeker sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 1 februari 2011, en [verzoekster sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 3 februari 2011, beroep ingesteld.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 1 februari 2011, heeft [verzoeker sub 1] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Bij dezelfde brief als waarmee beroep is ingesteld heeft [verzoekster sub 2] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 4 april 2011, waar [verzoeker sub 1], bijgestaan door mr. I.C. Dunhof-Lampe, advocaat te Enschede, en [verzoekster sub 2], vertegenwoordigd door mr. A.R. van Roo, advocaat te Nieuwegein, en de raad, vertegenwoordigd door drs. J.A. Bos en ir. J. Kragting, beiden werkzaam bij de gemeente, en mr. A.J. Meeuwissen, werkzaam bij BügelHajema adviseurs, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. De raad betwist de ontvankelijkheid van het beroep van [verzoekster sub 2]. De raad stelt dat het beroepschrift buiten de beroepstermijn is ingediend.
2.2.1. Ingevolge artikel 6:7, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een beroepschrift zes weken.
Ingevolgde artikel 6:8, vierde lid, van de Awb vangt de beroepstermijn voor een geval als hier aan de orde aan met ingang van de dag na die waarop het besluit overeenkomstig artikel 3:44, eerste lid, onderdeel a, van de Awb ter inzage is gelegd.
2.2.2. De terinzagelegging ving aan op 23 december 2010. De beroepstermijn is derhalve begonnen op 24 december 2010 en geëindigd op 3 februari 2011. [verzoekster sub 2] heeft zijn beroepschrift op 3 februari 2011 en daarmee binnen de termijn ingediend. De voorzitter ziet derhalve in zoverre geen aanleiding om te twijfelen aan de ontvankelijkheid van het beroep van [verzoekster sub 2].
2.3. Het plan voorziet in de herontwikkeling van het stationsgebied in Bilthoven. Met het plan wordt voorzien in de mogelijkheid om de wegen in de nabijheid van het station aan te passen.
2.4. [verzoeker sub 1] kan zich niet verenigen met de vaststelling van het plan. Hij voert hiertoe onder meer aan dat niet duidelijk is of zijn gehele perceel of een gedeelte van het perceel zal worden aangekocht en of de raad rekening heeft gehouden met maatregelen die op zijn perceel getroffen zullen moeten worden. [verzoeker sub 1] acht niet duidelijk of het plan financieel uitvoerbaar is. Voorts voert hij aan dat het verkeersonderzoek en het akoestisch onderzoek ondeugdelijk zijn. Hij betoogt dat de toename van het verkeer zal leiden tot verkeersonveilige situaties. Verder vreest hij dat zijn woon- en leefklimaat zal worden aangetast in de zin van geluid- en lichthinder. Voorts voert hij aan dat de raad niet heeft gemotiveerd waarom geen MER-beoordeling aan het plan ten grondslag ligt.
2.5. [verzoekster sub 2] voert aan dat de raad ten onrechte een verkeersbestemming aan zijn gronden heeft toegekend. Hij betoogt dat het spoedeisend belang van zijn verzoek gelegen is in het feit dat met de inwerkingtreding van het plan zowel zijn eigen panden als nabijgelegen panden kunnen worden gesloopt.
[verzoekster sub 2] betoogt dat de raad onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn belangen. Voorts heeft de raad ten onrechte een alternatief waarbij zijn panden behouden kunnen blijven afgewezen, aldus [verzoekster sub 2]. Verder acht hij de financiële uitvoerbaarheid van het plan onzeker.
2.6. Ten aanzien van het gedeelte van de tuin van [verzoeker sub 1] dat voor de verbreding van de weg zal worden gebruikt, overweegt de voorzitter dat niet met de werkzaamheden kan worden begonnen zolang deze gronden bij [verzoeker sub 1] in eigendom zijn. Indien minnelijk overleg over de verwerving van de gronden vruchteloos blijkt te zijn, kan een procedure op grond van de onteigeningswet gevoerd worden. Ter zitting heeft de raad evenwel toegezegd dat hij niet zal dagvaarden voordat de uitspraak in de bodemprocedure is gedaan. Voorts heeft de raad ter zitting gesteld dat niet voor de uitspraak in de bodemprocedure gestart zal worden met werkzaamheden op de wegen rond de woning van [verzoeker sub 1] aangezien pas medio 2012 begonnen wordt met de werkzaamheden waarbij eerst de ondertunneling van de weg zal worden gerealiseerd.
2.7. Ten aanzien van de vrees voor sloop van de panden van [verzoekster sub 2] en de nabij zijn gronden gelegen panden overweegt de voorzitter dat de beslissing daartoe in de eerste plaats is voorbehouden aan de eigenaar van de bebouwing. Een bestemmingsplan ziet niet op sloop van bebouwing, maar op de bestemming die aan gronden wordt toegekend en waarmee de bebouwing in overeenstemming dient te zijn.
2.8. Gelet op het voorgaande ziet de voorzitter niet dat er sprake is van onverwijlde spoed die het treffen van een voorlopige voorziening vereist. De verzoeken dienen daarom te worden afgewezen.
2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst de verzoeken af.
Aldus vastgesteld door mr. R.J. Hoekstra, als voorzitter, in tegenwoordigheid van drs. M.H. Kuggeleijn-Jansen, ambtenaar van staat.
w.g. Hoekstra w.g. Kuggeleijn-Jansen
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 april 2011
425-674.