ECLI:NL:RVS:2011:BQ2624

Raad van State

Datum uitspraak
20 april 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201102705/2/M1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • J.H. van Kreveld
  • P. Plambeck
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van besluit tot wijziging en intrekking van vergunningen voor op- en overslag van gevaarlijke stoffen

In deze zaak heeft de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 20 april 2011 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening van TWO Chemical Logistics B.V. Het college van burgemeester en wethouders van Nijmegen had op 18 januari 2011 een besluit genomen waarbij de revisievergunning voor de op- en overslag van gevaarlijke stoffen op het perceel De Vlotkampweg 67 te Nijmegen werd gewijzigd en gedeeltelijk ingetrokken. TWO heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzitter heeft het verzoek op 6 april 2011 ter zitting behandeld.

De voorzitter overweegt dat het oordeel voorlopig is en niet bindend in de bodemprocedure. De Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is op 1 oktober 2010 in werking getreden, maar de wijzigingen zijn niet van toepassing op dit geding omdat het besluit tot wijziging en intrekking van de vergunningen voor de inwerkingtreding van de Wabo niet onherroepelijk was. De voorzitter heeft vastgesteld dat het college een aantal voorschriften heeft gewijzigd en vergunningen heeft ingetrokken, omdat gedurende meer dan drie jaar geen handelingen zijn verricht met gebruikmaking van de vergunningen.

TWO heeft betoogd dat de wijziging van voorschrift 2.1.2 van de revisievergunning niet nodig is en dat dit ingrijpende gevolgen heeft voor de bedrijfsvoering. Het college stelt dat de wijziging noodzakelijk is voor de veiligheid en handhaving. De voorzitter heeft geconcludeerd dat TWO aannemelijk heeft gemaakt dat het bestreden besluit vergaande gevolgen heeft voor haar bedrijfsvoering en dat het belang van de bescherming van het milieu niet zozeer in het geding is dat het voorschrift in werking dient te zijn. Daarom heeft de voorzitter het bestreden besluit, voor zover het het dictum onder I betreft, in zijn geheel geschorst.

De voorzitter heeft het college ook veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan TWO Chemical Logistics B.V. De uitspraak benadrukt de afweging van belangen tussen de bescherming van het milieu en de bedrijfsvoering van TWO.

Uitspraak

201102705/2/M1.
Datum uitspraak: 20 april 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid TWO Chemical Logistics B.V., gevestigd te Nijmegen,
verzoekster,
en
het college van burgemeester en wethouders van Nijmegen,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 18 januari 2011 heeft het college met toepassing van artikel 8.23, eerste lid, van de Wet milieubeheer de bij besluit van 28 oktober 1997 aan TWO verleende revisievergunning als bedoeld in artikel 8.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer voor een inrichting voor de op- en overslag van verpakte gevaarlijke en niet gevaarlijke stoffen op het perceel De Vlotkampweg 67 te Nijmegen, gewijzigd. Voorts heeft het college met toepassing van artikel 8.25, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet milieubeheer de aan TWO bij besluiten van 28 oktober 1997, van 12 februari 2003 en van 22 september 2004 krachtens de Wet milieubeheer verleende vergunningen gedeeltelijk ingetrokken. Dit besluit is op 20 januari 2011 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit heeft TWO bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 2 maart 2011, beroep ingesteld. Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde datum, heeft TWO de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het college heeft een nader stuk ingediend.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 6 april 2011, waar TWO, vertegenwoordigd door mr. E. Broeren, advocaat te Breda, ing. M.H.J. Rutten en L.J.C.M. Govaert, en het college, vertegenwoordigd door mr. M. van Wensen, J. de Koster en L. van Wersch, allen werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Op 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo) in werking getreden. Bij de invoering van deze wet is een aantal andere wetten gewijzigd. Uit het overgangsrecht, zoals dat is opgenomen in artikel 1.2, tweede lid, van de Invoeringswet Wabo, volgt dat de wetswijzigingen niet van toepassing zijn op dit geding, omdat het besluit tot wijziging en intrekking van de vergunningen voor inwerkingtreding van de Wabo niet onherroepelijk was.
In deze uitspraak worden dan ook de wetten aangehaald, zoals zij luidden voordat zij bij invoering van de Wabo werden gewijzigd.
2.3. In het dictum onder I van het bestreden besluit heeft het college een aantal voorschriften gewijzigd die waren verbonden aan de bij besluit van 28 oktober 1997 voor de inrichting verleende revisievergunning. Voorts heeft het college in het dictum onder II van het bestreden besluit de verleende revisievergunning ingetrokken, voor zover het betreft de tankplaats voor motorvoertuigen en hal 15 voor de opslag van ongevaarlijke goederen, omdat gedurende een periode van meer dan drie jaar op dit onderdeel geen handelingen zijn verricht met gebruikmaking van de vergunning, de bij besluit van 12 februari 2003 verleende vergunning ingetrokken, voor zover het betreft hal 23 voor ongevaarlijke goederen, omdat gedurende een periode van meer dan drie jaar op dit onderdeel geen handelingen zijn verricht met gebruikmaking van de vergunning, en de bij besluit van 22 september 2004 verleende vergunning ingetrokken, voor zover het betreft de aftapeenheid in hal 15 vanwege het gedurende een periode van meer dan drie jaar niet overeenkomstig de vergunning gebruiken hiervan.
2.4. Ingevolge artikel 8.23, eerste lid, van de Wet milieubeheer kan het bevoegd gezag beperkingen waaronder een vergunning is verleend en voorschriften die daaraan zijn verbonden, wijzigen, aanvullen of intrekken, dan wel alsnog beperkingen aanbrengen of voorschriften aan een vergunning verbinden in het belang van de bescherming van het milieu.
Ingevolge artikel 8.25, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet milieubeheer kan het bevoegd gezag - onverminderd het in de artikelen 8.34, 8.38, 8.39 en 18.12 bepaalde - een vergunning voor een inrichting geheel of gedeeltelijk intrekken indien gedurende drie jaar geen handelingen zijn verricht met gebruikmaking van de vergunning.
2.5. Ter zitting heeft TWO verklaard dat zij het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening beperkt tot het dictum onder I van het bestreden besluit, waarin de voorschriften van de revisievergunning van 28 oktober 1997 zijn gewijzigd.
2.6. Het college heeft ter zitting verklaard dat het geen bezwaar heeft tegen het schorsen van het dictum onder I van het bestreden besluit met uitzondering van het nieuwe voorschrift 2.1.2 van de revisievergunning.
2.7. TWO betoogt dat de vervanging van voorschrift 2.1.2 van de revisievergunning niet nodig is en dat zij door die vervanging zodanig ingrijpende bouwkundige maatregelen moet treffen om aan dit voorschrift te kunnen voldoen, dat feitelijk de bedrijfsvoering onmogelijk wordt. De hoge mate van flexibiliteit - gekoppeld aan het bedrijfsinterne milieuzorgsysteem - die van belang is voor de bedrijfsvoering en waarin de vigerende vergunningen voorzien, wordt door het voorschrift teniet gedaan, aldus TWO.
2.7.1. Het college stelt zich op het standpunt dat de wijziging van voorschrift 2.1.2 nodig is in verband met de onoverzichtelijke vergunningensituatie en vanuit een oogpunt van veiligheid en handhaving. Daartoe is in voorschrift 2.1.2 onder meer een overzicht opgenomen, waarin van de in de inrichting aanwezige gevaarlijke stoffen de stofklasse, de maximale hoeveelheid en het beschermingsniveau - zo mogelijk gespecificeerd - is opgenomen. Volgens het college is dit nieuwe voorschrift niet zodanig ingrijpend dat de flexibele bedrijfsvoering van TWO negatief wordt beïnvloed.
2.7.2. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat bij de vaststelling van voorschrift 2.1.2 van de revisievergunning van 28 oktober 1997 is uitgegaan van de door TWO ingediende aanvraag van 20 augustus 1996. Deze aanvraag was wat betreft de opslag van gevaarlijke stoffen en de verdeling daarvan in de diverse in de inrichting aanwezige ruimten, gebaseerd op de feitelijk aanwezige situatie aan de hand waarvan een vergunning op hoofdlijnen is verleend. Ingevolge dit voorschrift mocht TWO een onbeperkte verdeling maken in hoeveelheid per stofcategorie die in opslag werd gehouden, waarbij als enige restrictie gold dat TWO een totaal van 11.220 ton aan gevaarlijke stoffen in opslag mocht hebben.
Ter zitting is gebleken dat de hallen 8 en 9 ook mochten worden gebruikt voor de ontvangst en verzending van gevaarlijke stoffen, terwijl dit op grond van het thans luidende voorschrift 2.1.2 niet langer is toegestaan. In zoverre wordt TWO aanmerkelijk in haar bedrijfsvoering beperkt.
Voor zover het college het nieuwe voorschrift 2.1.2 uit een oogpunt van veiligheid en handhaving nodig acht, heeft TWO ter zitting inzichtelijk gemaakt welke veiligheidsvoorzieningen - onder meer een veiligheidsbeheerssysteem - zich in haar inrichting bevinden, waarmee ook bij eventuele calamiteiten binnen de inrichting voldoende duidelijk is waar zich gevaarlijke stoffen bevinden. Van de zijde van het college is de toereikendheid van de aanwezige veiligheidsvoorzieningen niet betwist.
2.7.3. TWO heeft aldus aannemelijk gemaakt dat het bestreden besluit wat het nieuwe voorschrift 2.1.2 betreft vergaande gevolgen heeft voor haar bedrijfsvoering. In hetgeen het college heeft aangevoerd ziet de voorzitter geen aanleiding voor het oordeel dat het belang van de bescherming van het milieu zo zeer in het geding is, dat dit voorschrift hangende de uitspraak in beroep in werking dient te zijn.
2.7.4. Gelet op het voorgaande en in aanmerking genomen hetgeen hiervoor onder 2.6 is vermeld, ziet de voorzitter, bij afweging van de betrokken belangen, aanleiding het bestreden besluit, voor zover het het dictum onder I betreft, in zijn geheel te schorsen.
2.8. Ter zitting heeft de voorzitter aan partijen in overweging gegeven in afwachting van de behandeling van de bodemprocedure nader overleg te voeren om wat de bestreden voorschriften betreft tot overeenstemming te komen. In verband hiermee en nu in het kader van de bodemprocedure nader onderzoek is vereist, bestaat er onvoldoende grond om thans toepassing te geven aan artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, zoals TWO heeft gevraagd.
2.9. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Nijmegen van 18 januari 2011, kenmerk Z10.012886, voor zover het het dictum onder I betreft;
II. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Nijmegen tot vergoeding van bij TWO Chemical Logistics B.V. in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 915,11 (zegge: negenhonderdvijftien euro en elf cent), waarvan € 874,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
III. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Nijmegen aan TWO Chemical Logistics B.V. het door haar voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 298,00 (zegge: tweehonderdachtennegentig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. P. Plambeck, ambtenaar van staat.
w.g. Van Kreveld w.g. Plambeck
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 april 2011
159-650.