201010078/1/H1.
Datum uitspraak: 27 april 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats], en anderen,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 15 september 2010 in zaken nrs. 09/959 en 09/1009 in het geding tussen onder meer:
het college van burgemeester en wethouders van Berkelland.
Bij besluit van 21 oktober 2008 heeft het college aan [vergunninghouder] vrijstelling verleend voor het verbouwen van een schuur ('uutbloashuusken' in schuur 1 en sanitaire voorzieningen in schuur 2), het in gebruik nemen van bestaande vrijgekomen agrarische bedrijfsbebouwing als opslagruimte voor caravans, als sanitaire voorzieningen bij het kleinschalig kampeerterrein en als "uutbloashuuske", het in gebruik nemen van onbebouwde gronden ten behoeve van kleinschalige recreatie, dit in de periode van 15 maart tot en met 31 oktober, met bijbehorende afschermende beplanting, en bouwvergunning verleend voor het verbouwen van die schuur op het perceel [locatie] te Neede.
Bij besluit van 26 mei 2009 heeft het college de door [appellant] en anderen daartegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard en aangegeven dat de verleende vrijstelling naast extensieve dag- en verblijfsrecreatie geen basis biedt voor het houden van feesten of voor andere activiteiten die in strijd zijn met het beleid voor het stiltegebied.
Bij uitspraak van 15 september 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank, voor zover van belang, het door [appellant] en anderen daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellant] en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 19 oktober 2010, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 28 november 2010.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld heeft [vergunninghouder] een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 april 2011, waar [appellant] en anderen, vertegenwoordigd door mr. F.J.M. Kobossen, advocaat te Apeldoorn, en het college, vertegenwoordigd door G.J. Hans, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is [vergunninghouder], vertegenwoordigd door K. van der Tuin, als partij gehoord.
2.1. Het project is in strijd met het bestemmingsplan "Buitengebied", op grond waarvan op het perceel de bestemming "Agrarisch gebied" rust. Teneinde het project mogelijk te maken, heeft het college krachtens artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening vrijstelling verleend.
2.2. [appellant] en anderen hebben ter zitting naar voren gebracht dat het college ten onrechte aan de vrijstelling geen voorwaarde heeft verbonden ten aanzien van afschermende beplanting en het gebruik van het perceel buiten de aangegeven periode. Dat betoog wordt buiten beschouwing gelaten, nu het voor het eerst in hoger beroep is aangevoerd en niet is gebleken dat dit eerder niet mogelijk was.
2.3. [appellant] en anderen betogen tevergeefs dat de rechtsoverwegingen 2.10 en 2.10.2 van de aangevallen uitspraak innerlijk tegenstrijdig zijn. Rechtsoverweging 2.10 behelst niet een oordeel van de rechtbank, maar een weergave van het betoog van [appellant] en anderen waarover de rechtbank in de daarop volgende overwegingen een oordeel geeft.
2.4. Verder heeft de rechtbank terecht geen grond gezien voor het oordeel dat, zoals [appellant] en anderen betogen, het college heeft miskend dat de nabijgelegen woning op het perceel Lage Broekdijk 5 niet een bedrijfswoning is maar een burgerwoning. In de aan de vrijstelling ten grondslag liggende ruimtelijke onderbouwing van oktober 2008 wordt uitdrukkelijk vermeld dat die woning niet meer in gebruik is als dienstwoning en wordt die woning wat betreft het aspect milieuzonering behandeld als een burgerwoning van een derde. Ook in de rapportage "Akoestisch onderzoek Kampeerterrein [vergunninghouder] te Noordijk" van 14 mei 2008 wordt uitdrukkelijk vermeld dat die woning geen bedrijfswoning meer is en derhalve als geluidgevoelig object wordt meegenomen in de beoordeling van de geluidbelasting.
2.5. [appellant] en anderen betogen voorts tevergeefs dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college zich op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat het project leidt tot een functieverandering met een positief effect op de geluidbelasting en derhalve voldoet aan het principe van "stand still - step forward" als bedoeld in paragraaf 2.11 van het "Streekplan Gelderland 2005". De rechtbank is hier gemotiveerd op ingegaan en heeft daarbij gewezen op de door het college gegeven motivering en de daaraan ten grondslag liggende rapporten. [appellant] en anderen hebben geen concrete aanknopingspunten naar voren gebracht op grond waarvan moet worden geconcludeerd dat bedoeld oordeel onjuist is.
2.6. Ten slotte heeft de rechtbank, anders dan [appellant] en anderen betogen, terecht geoordeeld dat voldoende duidelijk is voor welke activiteiten vrijstelling is verleend, zodat zich geen strijd met het rechtszekerheidsbeginsel voordoet. Voor het oordeel dat niet helder is hoeveel kampeerplaatsen zijn toegestaan, zoals [appellant] en anderen aanvoeren, bestaat geen grond. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat in het vrijstellingsbesluit uitdrukkelijk is vermeld dat de vrijstelling wordt verleend in overeenstemming met de bij dit besluit behorende en als zodanig gewaarmerkte bescheiden. Bij die bescheiden horen onder meer de ruimtelijke onderbouwing en de bij de aanvraag behorende situatieschets. Uit beide stukken volgt dat het aantal kampeerplaatsen is beperkt tot 20.
2.7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P.A. Offers, voorzitter, en mr. J.C. Kranenburg en mr. J. Hoekstra, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.A.A. van Roessel, ambtenaar van staat.
w.g. Offers w.g. Van Roessel
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 april 2011