ECLI:NL:RVS:2011:BQ2646

Raad van State

Datum uitspraak
27 april 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201009210/1/H1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen handhaving van inrichtingsactiviteiten rondom Brede School te Heteren

In deze zaak heeft de vereniging In de Tuin van de Burgemeester, gevestigd te Heteren, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Utrecht. De vereniging had het college van burgemeester en wethouders van Overbetuwe verzocht om handhavend op te treden tegen inrichtingsactiviteiten rondom de Brede School aan de Flessestraat 11 te Heteren. Dit verzoek werd afgewezen door het college, waarna de vereniging beroep aantekende tegen het niet tijdig nemen van een besluit. De voorzieningenrechter verklaarde het beroep niet-ontvankelijk en het beroep tegen de afwijzing ongegrond. De vereniging ging hiertegen in hoger beroep.

De Raad van State heeft de zaak behandeld op 8 april 2011. De vereniging betoogde dat de voorzieningenrechter ten onrechte geen proceskostenveroordeling had uitgesproken, omdat het college niet binnen een redelijke termijn had beslist op het verzoek om handhaving. De Raad overwoog dat de door het college gehanteerde beslistermijn van vijftien dagen een redelijke termijn was, waardoor het rechtsmiddel van beroep nog niet openstond. De voorzieningenrechter had daarom geen grond om het college in de proceskosten te veroordelen.

Daarnaast betoogde de vereniging dat het college ten onrechte had geweigerd handhavend op te treden, omdat de inrichting van de ruimte rondom de Brede School zou afwijken van de ruimtelijke onderbouwing. De Raad van State oordeelde dat de ruimtelijke onderbouwing geen bindend voorschrift is en dat het college alleen kan optreden bij overtreding van wettelijk voorschrift. Aangezien er geen sprake was van overtreding, was het college niet bevoegd om handhavend op te treden. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak werd bevestigd.

Uitspraak

201009210/1/H1.
Datum uitspraak: 27 april 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de vereniging Vereniging In de Tuin van de Burgemeester, gevestigd te Heteren, gemeente Overbetuwe (hierna: de vereniging),
appellante,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Utrecht van 11 augustus 2010 in zaken nrs. 10/1922 en 10/1923 in het geding tussen:
de vereniging,
en
het college van burgemeester en wethouders van Overbetuwe.
1. Procesverloop
Bij brief van 7 juni 2010 heeft de vereniging het college verzocht handhavend op te treden tegen de inrichtingsactiviteiten rondom de Brede School aan de Flessestraat 11 te Heteren (hierna: het perceel).
Bij brief van 16 juni heeft de vereniging beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op dit verzoek.
Bij besluit van 22 juni 2010 heeft het college het verzoek van de vereniging afgewezen.
Bij uitspraak van 11 augustus 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter, voor zover hier van belang, het door de vereniging ingestelde beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit, niet-ontvankelijk verklaard en het tegen het besluit van 22 juni 2010 gerichte beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de vereniging bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 21 september 2010, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 2 november 2010.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De vereniging heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 april 2011, waar de vereniging, vertegenwoordigd door [gemachtigden], en het college, vertegenwoordigd door mr. E. Karman en R. Biemans, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. De vereniging betoogt dat de voorzieningenrechter, nadat zij het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit niet-ontvankelijk heeft verklaard wegens het ontbreken van belang omdat het college inmiddels alsnog een besluit op het verzoek heeft genomen, in zoverre ten onrechte geen proceskostenveroordeling ten aanzien van het college heeft uitgesproken. Daartoe voert zij aan dat het college niet binnen redelijke termijn na ontvangst van haar verzoek om handhaving een beschikking heeft gegeven en dat redelijkerwijs niet van haar kon worden gevergd het college in gebreke te stellen.
2.2. Ingevolge artikel 4:13, eerste lid, van de Awb, dient een beschikking te worden gegeven binnen de bij wettelijk voorschrift bepaalde termijn of, bij het ontbreken van zulk een termijn, binnen een redelijke termijn na ontvangst van de aanvraag.
Ingevolge het tweede lid is de in het eerste lid bedoelde redelijke termijn in ieder geval verstreken wanneer het bestuursorgaan binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag geen beschikking heeft gegeven, noch een mededeling als bedoeld in artikel 4:14, derde lid, heeft gedaan.
Ingevolge artikel 6:2, aanhef en onder b, wordt met een besluit gelijkgesteld: het niet tijdig nemen van een besluit.
Ingevolge artikel 6:12, kan het beroepschrift worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken na de dag waarop belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is.
Ingevolge het derde lid, kan, indien redelijkerwijs niet van de belanghebbende kan worden gevergd dat hij het bestuursorgaan in gebreke stelt, het beroepschrift worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen.
2.3. Het verzoek om handhavend optreden is ingediend op 7 juni 2010. Het college heeft bij besluit van 22 juni 2010 hierop besloten. De voorzieningenrechter heeft terecht overwogen dat de door het college gehanteerde beslistermijn van in dit geval vijftien dagen een redelijke termijn is als bedoeld in artikel 4:13, eerste lid, van de Awb, zodat het rechtsmiddel van beroep als bedoeld in artikel 6:12 van de Awb nog niet openstond. Er bestond voor de voorzieningenrechter reeds daarom geen grond om het college in de proceskosten te veroordelen.
Het betoog faalt.
2.4. De vereniging betoogt dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat het college ten onrechte heeft geweigerd handhavend op te treden tegen de inrichtingsactiviteiten rondom het perceel. Daartoe voert zij aan dat de inrichting van de ruimte rondom een Brede School afwijkt van de ruimtelijke onderbouwing bij de verleende vrijstelling. Voorts stelt zij dat het fietspad in strijd met artikel 6 van de planvoorschriften wordt gerealiseerd.
2.5. Het college heeft krachtens artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, bij in rechte onaantastbare besluiten van 8 juli 2009 en 21 augustus 2009 vrijstelling en bouwvergunning verleend voor de realisatie van een zogenoemde Brede School en sporthal annex verenigingsgebouw De Bongerd in het voormalige gemeentehuis op het perceel.
2.5.1. Ingevolge artikel 5:1 van de Awb wordt onder overtreding verstaan: een gedraging die in strijd is met het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift.
2.5.2. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Gemeentehuis 1992 (dorp Heteren)" is het fietspad gelegen op gronden met de bestemming "Openbare en/of bijzondere bebouwing I", "Openbare en/of bijzonder bebouwing III" en "Openbare ruimten".
Ingevolge artikel 6, onder 1.1, van de planvoorschriften, voor zover hier van belang, is de op de kaart voor "Openbare en/of bijzondere bebouwing" aangewezen grond bestemd:
a. in bestemmingsvlak I voor gebouwen ten dienste van bestuurlijke, administratieve, culturele, educatieve en sociale doeleinden, zomede doeleinden van openbaar nut met daarbij behorende verhardingen en parkeergelegenheid;
b. in bestemmingsvlak II voor verhardingen, parkeergelegenheid, groenvoorzieningen, andere bouwwerken en andere werken;
c. in bestemmingsvlak III voor rijwielstallingen en doeleinden van openbaar nut ten dienst van de in het eerste lid sub a van dit artikel genoemde doeleinden, zomede tuinen, verhardingen, parkeergelegenheid, andere bouwwerken en andere werken.
Ingevolge artikel 7, onder 1.1, is de op de kaart voor "Openbare ruimten" aangewezen grond bestemd voor verkeersdoeleinden en parkeergelegenheid, groenvoorziening, beplanting en water; doeleinden van openbaar nut; andere bouwwerken en andere werken.
Ingevolge artikel 7, onder 1.2, voor zover hier van belang, zullen de stroken in het bestemmingsvlak II in hoofdzaak een groen karakter krijgen. Daarbinnen zijn paden en een watergang mogelijk. Rond het gemeentehuis dient de inrichting van dit bestemmingsvlak een eenheid te vormen met de inrichting van de overige onbebouwde ruimte binnen de aangrenzende bestemming "Openbare en/of bijzondere bebouwing".
2.5.3. Niet in geschil is dat gedeeltelijk wordt afgeweken van de ruimtelijke onderbouwing van 30 juni 2008, die behoort bij het bouwplan waarvoor het college vrijstelling en bouwvergunning heeft verleend. De vereniging betoogt dat het college daarom gehouden is handhavend op te treden tegen de inrichtingsactiviteiten rondom het perceel. Dit enkele feit is echter geen grond voor handhavend optreden. De ruimtelijke onderbouwing is geen bindend voorschrift en het college kan slechts in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift, gebruik maken van zijn bevoegdheid tot handhavend optreden. Daarvan is echter geen sprake, reeds omdat zonder enige beperking vrijstelling en bouwvergunning is verleend voor het bouwplan, hetgeen de inrichting van het daarbij betrokken perceel mede omvat. De voorzieningenrechter heeft dan ook terecht overwogen dat de ontsluiting van het bouwplan geen overtreding van een wettelijk voorschrift oplevert en dat evenmin aanleiding voor een ander oordeel wordt gevonden in het aantal te realiseren parkeerplaatsen. Voorts faalt het betoog met betrekking tot de gestelde overtreding van artikel 6 van de planvoorschriften. De voorzieningenrechter heeft terecht overwogen dat het college zich met juistheid op het standpunt heeft gesteld dat op grond van dit artikel verhardingen, waaronder paden kunnen worden begrepen, mogen worden gerealiseerd, waarbij afmetingen in dit verband niet zijn voorgeschreven. Daarbij heeft de voorzieningenrechter terecht in aanmerking genomen dat de redactie van artikel 6 de mogelijkheid tot het gebruik van het pad als fietspad niet uitsluit, mede gelet op het feit dat aldaar tevens een fietsenstalling is toegestaan, en voorts heeft de voorzieningenrechter daarbij terecht de doelstelling van de planvoorschriften als bedoeld in artikel 7, onder 1.2, betrokken.
De voorzieningenrechter heeft derhalve terecht overwogen dat het college niet bevoegd was handhavend op te treden.
Het betoog faalt.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. V. van Dorst, ambtenaar van staat.
w.g. Troostwijk w.g. Van Dorst
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 april 2011
357-672.