201010185/1/H1.
Datum uitspraak: 27 april 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant A], [appellant B], [appellant C] en [appellant D] (hierna: [appellant] en anderen), allen wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Assen van 21 september 2010 in zaak nr. 09/675 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Westerveld.
Bij besluit van 29 januari 2009 heeft het college aan [vergunninghouder] bouwvergunning verleend voor het oprichten van een veldschuur op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel).
Bij besluit van 11 augustus 2009 heeft het college het door [appellant] en anderen daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 21 september 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellant] en anderen daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellant] en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 25 oktober 2010, hoger beroep ingesteld.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft [vergunninghouder] een schriftelijke reactie ingediend.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 april 2011, waar het college, vertegenwoordigd door B. Groot Jebbink, werkzaam bij de gemeente, is verschenen. Voorts is [vergunninghouder] als partij gehoord.
2.1. Het bouwplan voorziet in het oprichten van een veldschuur op het perceel. De veldschuur is inmiddels gerealiseerd en in gebruik voor het stallen van machines ten behoeve van het huidige agrarische gebruik van het perceel en het bedrijf dat [vergunninghouder] wil opzetten voor het opfokken van kalveren tot volwassen melkkoeien bestemd voor de melkveehouderij.
2.2. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Buitengebied Diever" rust op het perceel de bestemming "Jonge Veldontginningen" met de nadere aanduiding "grondgebonden agrarisch bedrijf".
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder q, van de planvoorschriften wordt onder agrarisch bedrijf verstaan: een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van produkten door middel van het telen van gewassen en/of houden van dieren.
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder r, wordt onder grondgebonden agrarisch bedrijf verstaan: een agrarisch bedrijf waarbij hoofdzakelijk gebruik gemaakt wordt van open grond (waaronder ook begrepen grond met kassen met een hoogte van niet meer dan 1 m).
Ingevolge artikel 8, eerste lid, voor zover van belang, zijn de op de plankaart aangegeven gronden met de bestemming "Jonge Veldontginningen" bestemd voor de uitoefening van het agrarisch bedrijf.
2.3. [appellant] en anderen betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het bouwplan in overeenstemming is met het bestemmingsplan. Daartoe voeren zij aan dat [vergunninghouder] op het perceel geen reëel agrarisch bedrijf uitoefent, doch activiteiten met een hobbymatig karakter verricht. Voorts voeren zij aan dat het bedrijf van [vergunninghouder] niet voldoet aan de definitie van grondgebonden agrarisch bedrijf, omdat niet in hoofdzaak van open grond gebruik wordt gemaakt. De kalveren zullen volgens hen hoofdzakelijk onder dak worden gehouden, gelet op de omvang van een ligboxenstal waarvoor [vergunninghouder] bouwvergunning heeft aangevraagd. Verder is het aantal hectare weidegrond dat [vergunninghouder] in bezit heeft te weinig voor het aantal koeien dat hij wil houden, aldus [appellant] en anderen.
2.3.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 18 februari 2009 in zaak nr.
200803727/1) dient ter beoordeling van de vraag of sprake is van bedrijfsmatige of hobbymatige agrarische activiteiten het geheel van de zich ter zake voordoende feiten en omstandigheden in aanmerking te worden genomen. Dat met de activiteiten geen volwaardig inkomen zal worden gegenereerd, biedt op zichzelf onvoldoende grond voor het oordeel dat geen sprake is van activiteiten met een bedrijfsmatig karakter. Bij de beoordeling of sprake is van een reëel agrarisch bedrijf leggen, naast de inkomsten die uit de agrarische activiteiten worden verkregen, bijkomende gegevens gewicht in de schaal, zoals het grondareaal, de veebezetting, de intentie waarmee de activiteiten worden ondernomen, de tijd die daaraan wordt besteed en de al of niet agrarische herkomst van de betrokkene.
2.3.2. Niet in geschil is dat de ter plaatse door [vergunninghouder] verrichte en voorgenomen activiteiten een agrarisch karakter hebben. Gelet op het aantal hectare grond dat [vergunninghouder] ten behoeve van zijn agrarische activiteiten in gebruik heeft, het aantal stuks jongvee dat hij beoogt te gaan houden en de investeringen die hij doet met de bedoeling winst te genereren zodat hij zijn huidige werkzaamheden in loondienst kan verminderen, heeft de rechtbank terecht geconcludeerd dat de door [vergunninghouder] verrichte activiteiten in het kader van de uitoefening van een reëel agrarisch bedrijf plaatsvinden en derhalve geen hobbymatig karakter hebben. Dat volgens [appellant] en anderen 48 Nederlandse Grootte Eenheden nodig zijn om te kunnen spreken van een reëel agrarisch bedrijf en hieraan niet wordt voldaan leidt niet tot een ander oordeel. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat, zoals hiervoor is overwogen, op zichzelf geen volwaardig inkomen behoeft te worden gegenereerd om de activiteiten als bedrijfsmatig aan te kunnen merken.
2.3.3. De rechtbank heeft verder terecht geconcludeerd dat bij het bedrijf van [vergunninghouder] hoofdzakelijk gebruik zal worden gemaakt van open grond en dat het bedrijf derhalve een grondgebonden agrarisch bedrijf is. Daarbij is van belang dat het bedrijf voor de voedselwinning en mestafzetting gebruik zal maken van de omliggende gronden en dat er weidegang zal plaatsvinden. In de enkele omstandigheid dat [vergunninghouder] een bouwvergunning heeft aangevraagd voor een ligboxenstal van 390 m² kan geen grond worden gevonden voor het oordeel dat daarmee vast staat dat de kalveren hoofdzakelijk onder dak zullen worden gehouden, nu, zoals [vergunninghouder] heeft aangegeven, deze stal nodig is om de kalveren in de winter goed en voldoende ruim onderdak te kunnen bieden. Die omstandigheid leidt dan ook niet tot een ander oordeel.
2.4. Het betoog van [appellant] en anderen dat de rechtbank heeft miskend dat het college de beslissing omtrent de aanvraag om bouwvergunning ingevolge artikel 52 van de Woningwet had moeten aanhouden, nu het bouwen van de veldschuur is aan te merken als het oprichten van een bedrijf waarvoor een vergunning krachtens de Wet Milieubeheer is vereist, faalt eveneens. Het college heeft zich gemotiveerd op het standpunt gesteld dat een dergelijke vergunning niet vereist is, nu op het bedrijf het Besluit landbouw milieubeheer van toepassing is. [appellant] en anderen hebben geen concrete gegevens naar voren gebracht op grond waarvan moet worden geoordeeld dat dat standpunt onjuist is. Gelet hierop gold geen aanhoudingsplicht.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P.A. Offers, voorzitter, en mr. J.C. Kranenburg en mr. J. Hoekstra, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.A.A. van Roessel, ambtenaar van staat.
w.g. Offers w.g. Van Roessel
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 april 2011