ECLI:NL:RVS:2011:BQ2664

Raad van State

Datum uitspraak
27 april 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201009677/1/H1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • P.A. Offers
  • J.C. Kranenburg
  • J. Hoekstra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen ontheffing en bouwvergunning voor wijziging winkelpand naar restaurant in Rotterdam

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die op 19 augustus 2010 het beroep van [appellant] ongegrond verklaarde. Het geschil betreft de ontheffing en bouwvergunning die op 24 september 2009 door het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam is verleend aan [vergunninghouder] voor het veranderen van een winkelpand in een restaurant op het perceel [locatie] te Rotterdam. De rechtbank oordeelde dat het college terecht ontheffing had verleend, ondanks dat het veranderen van het pand in strijd was met het bestemmingsplan, omdat er al drie horecavestigingen in het bouwvlak aanwezig waren.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 4 april 2011 behandeld. [appellant] betoogde dat de rechtbank had miskend dat het college geen ontheffing mocht verlenen, omdat dit in strijd zou zijn met het consolidatiebeleid zoals vastgelegd in de Horecanota Rotterdam 2007-2011. De rechtbank oordeelde echter dat de horecavestiging op het moment van inwerkingtreding van de Horecanota legaal aanwezig was, omdat er een exploitatievergunning was verleend. Dit betekende dat er geen strijd was met het consolidatiebeleid.

Daarnaast betoogde [appellant] dat de rechtbank ten onrechte had overwogen dat het college bij de belangenafweging geen rekening had hoeven houden met mogelijke overlast van het restaurant. De Afdeling oordeelde dat het college in redelijkheid meer gewicht had kunnen toekennen aan de belangen van [vergunninghouder] dan aan die van [appellant]. De rechtbank had terecht geoordeeld dat er geen klachten bekend waren over het restaurant en dat de woning van [appellant] zich in een centrumgebied bevond waar enige hinder moet worden geduld.

Uiteindelijk heeft de Afdeling het hoger beroep ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank bevestigd. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201009677/1/H1.
Datum uitspraak: 27 april 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 19 augustus 2010 in zaak nr. 09/3729 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam.
1. Procesverloop
Bij besluit van 24 september 2009 heeft het college, na toepassing van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure, aan [vergunninghouder] ontheffing en bouwvergunning verleend voor het veranderen van een winkelpand in een restaurant op het perceel [locatie] te Rotterdam.
Bij uitspraak van 19 augustus 2010, verzonden op 25 augustus 2010, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 7 oktober 2010, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 april 2011, waar [appellant], in persoon, en het college, vertegenwoordigd door mr. K.I. Siem, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Laurenskwartier" rust op het perceel de bestemming "Centrumdoeleinden I".
Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de planvoorschriften, voor zover thans van belang, zijn de als zodanig aangewezen gronden onder meer bestemd voor horeca, met dien verstande dat de in het tweede lid bedoelde beperkingen gelden.
In het tweede lid is bepaald dat in het bouwblok waarin het perceel is gelegen maximaal drie horecavestigingen zijn toegestaan.
2.2. In het pand is al enkele jaren een restaurant gevestigd. Het veranderen van het pand van winkel in restaurant was en is in strijd met het bestemmingsplan, omdat in het bouwvlak reeds drie horecavestigingen aanwezig zijn. Teneinde het bouwplan mogelijk te maken heeft het college krachtens artikel 3.23, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: de Wro), gelezen in verbinding met artikel 4.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: het Bro) ontheffing verleend.
2.3. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college geen ontheffing mocht verlenen, nu dit in strijd is met het zogenoemde consolidatiebeleid als neergelegd in de door de raad van de gemeente Rotterdam op 15 maart 2007 vastgestelde en op 5 april 2007 in werking getreden Horecanota Rotterdam 2007-2011. Hij voert daartoe aan dat het restaurant niet kan worden aangemerkt als een horecabedrijf dat ten tijde van de inwerkingtreding van de Horecanota legaal aanwezig was, aangezien de vestiging ervan in strijd was met het bestemmingsplan en derhalve volgens die nota niet is toegestaan.
2.3.1. Het perceel is gelegen in een gebied dat in de Horecanota is aangewezen als een consolidatiegebied. In de Horecanota, onder paragraaf 4.1.2, wordt als volgt uitgelegd wat onder consolideren wordt verstaan:
"Het consolidatiebeleid beoogt de positie van de horeca te handhaven ten opzichte van de overige maatschappelijke functies. In de aangewezen consolidatiegebieden worden geen nieuwe inrichtingen toegestaan. Het consolidatiebeleid geldt tevens voor iedere afzonderlijke bestaande inrichting. Niet toegestaan worden het vergroten van het aantal vierkante meters vloeroppervlakte (met inbegrip van de terrassen), verruiming van de openingstijden en verzwaring van de exploitatievorm. Het aantal horecabedrijven dat op het moment van inwerkingtreding van deze horecanota of een deelgemeentelijke horecanota legaal in een bepaald gebied aanwezig is, geldt hierbij als uitgangspunt."
2.3.2. Gelet op de tekst van de Horecanota en de door het college gegeven toelichting, heeft de rechtbank terecht overwogen dat de Algemene Plaatselijke Verordening de grondslag vormt voor die nota. Zij heeft dan ook met juistheid geoordeeld dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat onder legale vestiging in de zin van het in de Horecanota neergelegde consolidatiebeleid moet worden verstaan legaal in de zin van die Verordening en dat niet legaal in planologische zin is bedoeld. Nu op het moment van inwerkingtreding van de Horecanota ten behoeve van het restaurant een exploitatievergunning was verleend, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat het restaurant op dat moment legaal aanwezig was. Strijd met de Horecanota doet zich dan ook niet voor.
Het betoog faalt.
2.4. [appellant] betoogt voorts tevergeefs dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college bij de afweging van de belangen voorbij heeft kunnen gaan aan mogelijke overlast die het restaurant met zich brengt. Het college heeft bij de afweging van de belangen in redelijkheid meer gewicht kunnen toekennen aan de belangen van [vergunninghouder] bij het verlenen van de ontheffing dan aan de belangen van [appellant] bij weigering daarvan. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat er geen klachten bekend zijn over het restaurant en dat niet aannemelijk is gemaakt dat door het verlenen van de ontheffing het aantal verkeersbewegingen en de parkeerdruk in de straat zodanig toenemen dat het college in redelijkheid geen ontheffing had kunnen verlenen. Voorts is van belang dat de woning van [appellant] in het centrum van de stad Rotterdam is gelegen waar een zekere mate van hinder moet worden geduld.
Het betoog faalt.
2.5. Voor zover [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte buiten beschouwing heeft gelaten dat het bouwplan in strijd is met artikel 3, vijfde lid, van de planvoorschriften faalt dat betoog eveneens. De rechtbank heeft terecht overwogen dat dit artikel ziet op de binnenplanse vrijstellingsmogelijkheid en dat dit artikellid niet ten grondslag is gelegd aan het besluit van 24 september 2009. De rechtbank heeft hetgeen [appellant] hierover heeft aangevoerd derhalve terecht buiten beschouwing gelaten.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P.A. Offers, voorzitter, en mr. J.C. Kranenburg en mr. J. Hoekstra, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.A.A. van Roessel, ambtenaar van staat.
w.g. Offers w.g. Van Roessel
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 april 2011
457-564.