ECLI:NL:RVS:2011:BQ3414

Raad van State

Datum uitspraak
4 mei 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201008744/1/H1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R.W.L. Loeb
  • D.A.B. Montagne
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering bouwvergunning voor erfafscheiding op agrarisch perceel te Escharen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant A] en [appellant B] tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch, die op 22 juli 2010 het beroep tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Grave ongegrond verklaarde. Het college had op 15 juli 2008 geweigerd om een bouwvergunning te verlenen voor het oprichten van een erfafscheiding op een agrarisch perceel te Escharen. De rechtbank oordeelde dat het college op goede gronden had aangenomen dat er van rechtswege bouwvergunning was verleend, omdat op 7 mei 2008 een bouwvergunning was verleend.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 22 maart 2011 behandeld. De appellanten betoogden dat het gebruik van de afscheiding in strijd was met het bestemmingsplan, omdat het niet voldeed aan de agrarische doeleinden waarvoor het perceel was bestemd. De Afdeling overwoog dat bij de beoordeling van een bouwplan niet alleen gekeken moet worden naar de bestemming, maar ook naar het beoogde gebruik. De rechtbank had terecht geoordeeld dat het gebruik van het perceel als boomkwekerij, in combinatie met de pachtovereenkomst, duurzaam agrarisch grondgebruik was.

De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het college zich terecht op het standpunt had gesteld dat het bouwwerk werd opgericht ten behoeve van doeleinden die in overeenstemming waren met de bestemming. De Afdeling concludeerde dat het hoger beroep ongegrond was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 4 mei 2011.

Uitspraak

201008744/1/H1.
Datum uitspraak: 4 mei 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant A] en [appellant B], beiden wonend te Escharen, gemeente Grave (hierna gezamenlijk en in enkelvoud: [appellant]),
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) van 22 juli 2010 in zaak nr. 09/1416 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Grave (hierna: het college).
1. Procesverloop
Bij besluit van 15 juli 2008 heeft het college geweigerd [belanghebbende] bouwvergunning te verlenen voor het oprichten van een erfafscheiding op het perceel [locatie] te Escharen (hierna: het perceel).
Bij besluit van 24 maart 2009 heeft het het door [belanghebbende] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard en dat besluit herroepen, omdat op 7 mei 2008 van rechtswege bouwvergunning is verleend.
Bij uitspraak van 22 juli 2010, verzonden op 27 juli 2010, heeft de rechtbank het door [appellant] tegen het besluit van 24 maart 2009 ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 7 september 2010, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld heeft [belanghebbende] een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 maart 2011, waar het college, vertegenwoordigd door mr. De Goeij en mr. Schlösser, beiden werkzaam bij de gemeente, is verschenen. Voort is daar [belanghebbende] gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Het bouwplan voorziet in het oprichten van een betonnen wand met een hoogte van 2,50 meter op het perceel, waartegen een aarden wal met beplanting wordt geplaatst. Daarnaast voorziet het in het legaliseren van een op het perceel aanwezige betonnen wand van 1,80 meter hoog, waartegen een aarden wal met beplanting is geplaatst en een bestaande aarden wal van 2,50 meter hoog met beplanting.
2.2. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Buitengebied 1998" rust op het perceel de bestemming "Agrarisch gebied".
Ingevolge artikel 10, lid A, voor zover thans van belang, zijn de als zodanig aangewezen gronden bestemd voor duurzaam agrarisch grondgebruik en agrarische bedrijfsuitoefening.
Ingevolge lid B, aanhef en onder 2, morgen op of in de als zodanig bestemde gronden enkel worden gebouwd: bouwwerken geen gebouwen zijnde, daaronder begrepen erfafscheidingen, tot een hoogte van maximaal 2,50 m.
Ingevolge artikel 1, voor zover thans van belang, wordt onder een agrarisch bedrijf een bedrijf verstaan dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren.
2.3. [appellant] betoogt dat de rechtbank, door te overwegen dat het college op goede gronden heeft aangenomen dat van rechtswege bouwvergunning is verleend, heeft miskend dat het gebruik van de afscheiding in strijd is met het bestemmingsplan, nu dat geen betrekking heeft op de doeleinden waarin de bestemming voorziet. Voorts is tussen de eigenaar van het perceel en [belanghebbende] een mondelinge pachtovereenkomst voor de duur van zes jaar afgesloten, zodat niet vast staat dat het toekomstige gebruik van het gebouwde in overeenstemming zal zijn met de bestemming, aldus [appellant]. Verder voert hij aan dat het plaatsen van een afscheiding in de vorm van een betonnen wand met een aarden wal niet gebruikelijk is bij een boomkwekerij.
2.3.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 25 mei 2005 in zaak nr.
200408265/1), moet bij de beoordeling van een bouwplan niet slechts worden onderzocht of het gebouwde overeenkomstig de bestemming kan worden gebruikt, doch ook of het met het oog op zodanig gebruik wordt opgericht. Het beoogde gebruik vormt reden om bouwvergunning te weigeren, indien valt aan te nemen dat dit gebruik uitsluitend of mede betrekking heeft op andere doeleinden dan die waarin de bestemming voorziet. Het is aan de aanvrager om aannemelijk te maken dat het beoogde gebruik in overeenstemming is met de bestemming. Zoals de Afdeling ook eerder heeft overwogen (uitspraak van de Afdeling van 16 juli 2008 in zaak nr.
200706725/1), dient voorts, als de aanvraag strekt tot legalisering van een bestaand bouwwerk, acht te worden geslagen op hetgeen inmiddels omtrent het gebruik ervan bekend is of kan zijn.
2.3.2. Niet in geschil is dat de op het perceel aanwezige boomkwekerij een agrarisch bedrijf, als bedoeld in artikel 1 van de planvoorschriften, is. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het gebruik dat van het perceel wordt gemaakt, gelet op de aard van de gewassen en de duur van de aangegane pachtovereenkomst, die blijkens het verhandelde ter zitting schriftelijk is bekrachtigd, duurzaam agrarisch grondgebruik, als bedoeld in artikel 10, sub A, van de planvoorschriften is.
Zij heeft voorts met juistheid overwogen dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het bouwwerk wordt opgericht ten behoeve van doeleinden, waarin de bestemming voorziet. Het bouwwerk dient ter bescherming van de op het perceel aanwezige gewassen tegen weersinvloeden. Dat de vorm van het bouwwerk, als gesteld, niet gebruikelijk is, doet wat daar verder ook van zij, aan dit beoogde gebruik van het bouwwerk niet af. Dat het perceel mogelijk na afloop van de pachtovereenkomst in strijd met het bestemmingsplan in gebruik genomen zou kunnen worden, vormt evenmin grond voor het oordeel dat het bouwwerk voor andere doeleinden dan die waarin de bestemming voorziet wordt opgericht.
Het betoog faalt.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D.A.B. Montagne, ambtenaar van staat.
w.g. Loeb w.g. Montagne
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 4 mei 2011
374-627.